B.: De poëzie
V.: Maar deze ervaringen, hoe weinig bewust ook, zijn belangrijker
voor mijn poëzie dan de poëzie zelf. Dat was het materiaal van de
dichter. Wat je later op school over poëzie leerde was flauwekul en
bovendien zo tergend saai dat het de bedoeling leek je de poëzie
tegen te maken. Maar ik ben gedichten gaan schrijven juist omdat
er geen school voor was, geen uit hun bek stinkende personen, die
je vertelden hoe je iets moest doen en beslist niet anders. Ik had in
een boekje De Speelse Muze twee gedichten gevonden die ik wel erg
leuk vond, al was ik elf jaar, één van Hans Andreus en één van Jan
Hanlo. Ik wist niets van vijftigers en experimentele poëzie enzo
voorts maar de Nederlandse leraar op het gymnasium in Den Haag,
waar ik bij Louis Andriessen in de klas zat, maakte mij duidelijk dat
ik me voortaan niet aan dergelijke gedichten te buiten mocht gaan,
op straffe van een 0. Daar heb je hem voor het eerst: de teleur
gestelde leerkracht, die nu ostentatief zijn neus optrekt voor mijn
poëzie, en toen voor die van de vijftigers. In hun hart zouden ze ze
wel allemaal willen elimineren, ook Lucebert, ook Kouwenaar, al
die mensen voor wie poëzie iets meer is dan een maatschappelijke
ambitie. De grote Vlaamse dichter Hugues C. Pernath noemde het
'een leefbare zelfmoord'. En de neerlandicus maar piekeren: wat
bedoelt ie daar nu mee. Aansteller. Doe maar gewoon dan doe je al
gek genoeg, is wat men in dit land ook zijn artiesten toeblaft.
Trouwens, één van jullie, die onder de naam Minor een column
heeft in Ballustrada heeft daar aardig over geschreven:
"Waarom roept poëzie afkeer op bij overigens aardige, welwillende, ge
heel niet gevoelloze wezens? (Onbegrijpelijk. Halfzacht. Saai. Niet van
deze wereld.) Ik denk - en nu komt er een open deur - dat het vooral aan
het onderwijs ligt. Daar worden gedichten ter slachting aangeboden.
(Wat bedoelt de dichter met
Toen ik vijftien was had ook ik een hekel aan poëzie. Ik dacht dat die
alleen geschreven werd om er lastige vragen over te kunnen stellen. Een
paar jaar later kreeg ik door dat poëzie scherp, meeslepend, avontuurlijk
en ontroerend kan zijn. Ik stel me zo voor dat bij een andere benadering
van poëzie het aantal liefhebbers toch op zijn minst zou verdubbelen.
Hans Verhagen schrijft in één van zijn laatste gedichten:
achterblijft niet meer dan een raaf's geraamte
d.w.z. een snavel vol storm en ter knarsetanding
zand en kinnesinne en
25