gewekt staat in schrille tegenstelling tot Van Eedens eigen uitla tingen over wetenschap, die ons terugvoeren naar de vroeg negen- tiende-eeuwse opvattingen van het esthetisch idealisme en de ge broeders Von Humboldt. In zijn beschrijving van de Lochemse berg en omgeving meldde Van Eeden dat uit de 'ware wetenschap' zich 'ten laatste een nieuwe poëzie zal ontwikkelen, rijker en edeler dan die welke met de goden van Griekenland en de helden van Scan dinavië is heengegaan'. Jaar in jaar uit trok Van Eeden door bos en hei. Tussen zijn bota nische observaties door mijmerde hij uitgebreid over de verbin dingen tussen botanie, geologie, meteorologie, etnologie en historie, slechts gehinderd door de aanblik van aardappelvelden en het op dringerig gedrag van honden. Ontmoetingen met deze dieren zag hij als een van de grootste onaangenaamheden aan het botaniseren verbonden. De honderden door Van Eeden afgelegde kilometers leverden minstens zoveel pagina's Onkruid op. Te midden van mel dingen over kurkiep, gele pijpzwam en spinrokvormige aardster vinden we allerlei losse aantekeningen, die bijeengevoegd een verbluffend uitzicht bieden op zijn ideeënwereld. De hierboven al genoemde Greshoff schreef Van Eeden 'olijkheid' toe, en 'vrolijke leukheid, die nooit tot cynisme werd'. De belangrijke rol die hij speelde in het Haarlemse humoristische dichtgenootschap 'Demo- criet' (1789-1869), zal hem voldoende gelegenheid hebben geboden om deze karaktertrek te uiten. Dat het bij de beminnelijke erudiet niet één en al zonnigheid was tonen de veelvuldige uitvallen in On kruid tegen de mentaliteit van zijn dagen. Liever keek Van Eeden achterom, naar een geïdealiseerd Germaans verleden, gekenmerkt door strenge toewijding aan orde en zedelijkheid. ■k Mijn belangstelling voor Onkruid en zijn auteur werd gewekt door een artikel van C.A. Kalmeijer, waarin wordt geattendeerd op Van Eedens opmerking in Onkruid dat het blad van de alchemilla vulgaris of Vrouwenmantel hem herinnerde aan het manteltje van Nehalennia, de inheems-Romeinse godin die rond 200 na Christus aan de Scheldemonding (Domburg, Colijnsplaat) werd vereerd. Mijn vermoeden was dat hier niet zozeer sprake was van een 'authentieke' herinnering aan een iconografisch element van Neha- lennia's wijstenen, maar eerder van invloed van de culturele bagage 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1998 | | pagina 10