De auteur van Onkruid refereerde graag aan de diverse doods-, vruchtbaarheids- en moedergodinnen. Nerthus, Rhea Cybele, Gaia, Isis, Freya, Nehalennia, de Heilige Maagd: allen passeerden de revue. Liefdevolle, troostrijke gedaanten waren ze bij Van Eeden. Gods dienst was voor hem de 'oudste oorkonde van de adel des men- schen'. Al deze godinnen waren echter de poëtische afspiegeling van de ene godin, Moeder Aarde, die zelf weer een beeld was van de natuur, voor de schoonheden waarvan onze voorvaderen een 'innig gevoel' hadden. Hier raakte Van Eeden aan de natuurmythologische opvattingen van o.a. de sanskritist en eerste uitgever van de Veda teksten Friedrich Max Müller (1823-1903), waarin godsdienstige concepties beeldspraak zijn, ontleend aan natuurverschijnselen. Symbolistische opvattingen dus, die nadien door de ervaringen van antropologen als Malinowski behoorlijk zijn gelogenstraft, maar die Müller uiteindelijk tot de vaststelling brachten dat mythen hun oor sprong vonden in een ziekte van de taal. Het naamloze Wezen werd door het geweld van de taal gedeformeerd tot een legioen wezenloze Namen. Bij Van Eeden was echter niet de taal, maar de verkeerde voorstelling van de eerste christenen en het werk van de 'dich ters' debet aan de polytheïstische kermis van de natuurreligie. Niet het volk, maar de dichters lieten de goden als toneelpoppen rond springen, elke god op zijn eigen stokpaardje. De opvatting dat de Noordse mythologie in haar geheel ook de godsdienst van onze vaderen was, en dat die bomen en beelden aanbaden en met de Edda onder de arm naar de tempels gingen om iedere dag van de week een andere god te dienen, achtte Van Eeden een uitvloeisel van de 'kortzichtige wetenschap van vroeger eeuwen'. Dit lijkt een tamelijk cultuurrelativistische en dus haast profetische opvatting; maar eigenlijk ging het om een projectie van Van Eedens contemporaine ongenoegen: "De oude Saksers hadden geen tempels en ook geen veelgodendom. Zij vereerden een hoogste Magt onder verschillende namen, waarvan de dichters later goden hebben gemaakt. In den Beowulf wordt de hoogste Magt genoemd 'Metod'. Metod was de eeuwige Maat der dingen, zigtbaar in den sterrenhemel, in het op- en ondergaan der zon, in de afwisseling van de jaargetijden, in het menschelijk leven en de vormen der geheele natuur. Dat innige geloof in eene Magt, die alles met juistheid heeft afgemeten, bezielde het geheele leven onzer germaansche voorvaderen. In hunne bijeenkomsten in de gewijde bosschen waren godsdienst en maatschappij als tot één geheel 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1998 | | pagina 12