hoorden niet bedorven te worden met 'onbegrepen begrippen'; het
karakter van de volkstaal moest ook al niet bedorven worden en, het
gewichtigst van al, ontevredenheid met de eigen stand mocht niet
worden ingegeven. Wat had je aan opleidingen tot 'hongerlijdende
kantoorschrijvers' als honderdduizenden bunders woeste grond in
ons land, en miljoenen in onze koloniën, nog schreeuwden om ont
ginning?
"Spreek niet van armoede in Nederland, zolang in de koloniën nog
een bunder lands onbebouwd ligt," maande Van Eeden in een van
zijn schetsen in het Nieuws van den Dag. Ook dit blijk van koloniale
ontginningsdrift zet Roderkerks opmerking over Van Eedens voor
uitziende ecologische opvattingen in een vreemd licht.
Van buiten de grenzen werden we bedreigd door een 'storm' waarin
voor Nederland groot gevaar bestond, 'vooral omdat de opdringen
de oostelijke volken eigenlijk veel meer Slavisch dan Germaansch
bloed hebben, gelijk wij'. Van het Duitse buurland moest Van Eeden
overigens niet veel hebben. Het was er vuil en arm, er waren verve
loze huizen, er heerste kale grootheid en afzichtelijke bedelarij. En
de Franse natie had de ware vrijheid nooit begrepen en zou die
ook niet begrijpen. Wel waardeerde Van Eeden Napoleons tocht
naar Rusland als een poging om Europa voor naderende volksover
stroming te vrijwaren!
Het Nederlandse volk was superieur omdat zijn grondgebied van
ouds bewoond werd door 'krachtvolle stammen' waarin het Ger
maans en Scandinavisch bloed, het bloed van Goten en Denen zich
zo gunstig vermengde, en die als Angelsaksers de grondvesters
waren van een volk, over welks gebied de zon niet onderging. Wij
waren eens de kern van een grote volkengroep. De grootste dichters
van onze naburen putten hun onderwerpen vaak uit de oude Neder
landse volksliederen: de Nevelingen, Goedroen en de Zwaanridder
waren ouder dan de Divina Commedia. De Nederlandse taal was
van al de Germaanse talen wellicht het zuiverst gebleven. Het in
ons volk geïncarneerde Noordse onafhankelijkheidsgevoel zag Van
Eeden excellent uitgedrukt in het werk van een 'magtig genie' als
Staring, die in de omgeving van de Lochemse berg, op het voorma
lig gebied der roofridders, 'eenmaal zweefde in den geheimzinnigen
12