representeerden, het hele domein van het niet-ik waarin andere belangen en preoccupaties prevaleerden dan die van de botaniseer trommel. Hier halen we Fichte weer uit Altinks kabinet van onver laten: het temperament bepaalt de filosofie die iemand zich kiest; en Van Eeden bezat nu eenmaal het temperament van de intellectuele, egocentrische introvert. Voeg daarbij zijn milieu van de hogere burgerij, en als vanzelf rijzen dan tegen het fatsoenlijk Hollands decor de griezelschaduwen op van pingelende Joden, aardappel etend vulgus en loslopende, al te vrijpostige honden. Dat de in de negentiende eeuw in verschillende varianten tot wasdom gekomen rassenleer zich als modern-wetenschappelijk be schouwde, of zich in elk geval bediende van argumentaties met wetenschappelijke pretentie, verhinderde niet dat er een onduide lijke overlapping en verstrengeling was van de begrippen 'volk' (cul turele eigenschappen) en 'ras' (biologische eigenschappen), met 'stam' als min of meer vage tussenvorm. Deze verstrengeling bleek onder andere uit de opzet van antropologische collecties. Elke sche del werd doorgaans gerubriceerd als specimen van een bepaald 'volk'; zo'n volk (bijvoorbeeld het Chinese) was in een collectie vaak vertegenwoordigd met slechts twee of drie schedels, die raciale ken merken van het gehele volk heetten te vertonen. Talrijk waren ook de publicaties waarin exclusief naar lichamelijke verschillen tussen mensen uit de verschillende werelddelen werd gerubriceerd, o.a. van de invloedrijke Duitse zoöloog en antropoloog J.F. Blumenbach (1752- 1840). De Franse historicus A. Thierry (1797-1873) schetste de geschiedenis van zijn land in termen van raciale strijd tussen de Galliërs en agressieve invallers: Kimbren, Romeinen en Franken. Ook door anderen werd druk verband gelegd tussen culturele en politieke verschillen enerzijds, en verschillen in lichaamsbouw en huidkleur anderzijds. In Nederland merkte de anatoom en medicus Petrus Camper (1722- 1789) al vroeg op dat je geen negerhoofd kon tekenen door aan de kop van een Hollander een zwarte huid en kroeshaar te geven. Zijn Over het verschil in de troniën der natiën (postuum gepubliceerd in 1791) toonde het door hem gevonden karakteristieke en meetbare verschil tussen Europese en negerschedels. Veel later hield bijvoor beeld J.H. Holwerda, directeur van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, hardnekkig vast aan exclusieve verbanden tussen etnische eenheden (stammen) en het gebruik van bepaalde typen aardewerk. 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1998 | | pagina 16