maar stroomt en niet weet waarom.
Apathisch hingen we in onze banken. Onverschillig keken we toe.
We lachten pas als hij struikelde over een zin. Als je interesse zou
tonen, lag je eruit bij de rest van de klas.
Plakje, van geschiedenis, had een vettige kale plek uitgesleten op de
muur naast het schoolbord. Steeds liep hij nerveus, bang van ons,
terug naar die plek, leunde met zijn rug tegen het grijsglimmende
stuk muur en legde zijn handen achter zijn rug op de plek. Vervol
gens liep hij weer naar zijn bureau; vandaar weer terug naar de
muur. Zijn lach klonk schel en gespannen. We trokken ons niet
zoveel van Plakje aan.
Wis, van wis- en natuurkunde, had in een Jappenkamp gezeten.
Daardoor leed hij aan geheugenverlies - nooit onthield hij onze na
men en zijn wiskundige bewijzen verzon hij ter plekke. Zijn dochter
was zwaar lichamelijk gehandicapt. Ook dat kon ons niets schelen.
Die avond trokken we er weer eens op uit. De harde kern. Gideon,
Erwin en ik. Peene zal later komen - hij heeft huisarrest en kan dus
pas weg als zijn ouders slapen. We gaan naar een optreden van The
Amsterdamned vanavond, zuipen en pogoën. Maar eerst moeten we
geld hebben, dus gaan we kratjes jatten bij de Miro.
In de steeg aan de zijkant van de supermarkt is het stil. Het is
nog niet donker, maar dat geeft niet; er komt hier toch geen hond.
Op het pleintje achter de hekken staan op pallets grote voorraden
kratten vol lege flessen. We hebben er al zo vaak weggehaald. Het
is dóódsimpel. Als je op het zadel van je fiets gaat staan, kun je de
bovenkant van het hek pakken, je optrekken en erover.
Gideon klimt op de torens kratten, Erwin pakt ze aan, zittend op
de rand van het hek, en ik stapel ze op aan mijn kant van het hek.
Het is vrijdagavond; koopavond. We lopen ieder met twee kratten
de steeg uit, om de supermarkt heen, gaan naar binnen en leveren
onze buit in bij het statiegeldluik. Met het bonnetje gaan we ten
slotte naar de kassa. Het is echt dóódsimpel.
Brooddronken, het geld ritselend opgevouwen en rinkelend in onze
broekzakken, zwieren we over het asfalten parkeerterrein, steppend
en dan weer hangend over onze winkelwagentjes. Het parkeer
terrein is groot en zwart. Er staan maar weinig auto's geparkeerd.
De late avondzon schijnt in een rode lucht. Het asfalt straalt de
warmte van de nazomerdag nog uit. We rammen op de karretjes
tegen elkaar, schieten rakelings langs voorbijgangers, sturen bij,
23