maken steppend weer vaart en buigen af langs de flauwe helling van het soepele asfalt, in de richting van de goot. Schreeuwend springen we weg, vlak voor we de stoeprand zullen raken. De karretjes vlie gen door, slaan over de kop, kinderzitjes klappen uit, metaal schraapt over steen en nog even malen de wieltjes zinloos in het rond. We laten ze liggen, lopen terug naar onze fietsen, springen erop en rijden weg - over de industrieweg, waar lang geleden de velden en de schaatsvijver waren, waar toen nog paarden stonden en waar ik ooit met Ivo stekeltjes heb gevangen, een emmer vol, glanzend rood, zachtmetalen buiken, drie scherpe stekels op de rug. We vingen die dag zelfs een salamander, een glibberig en kwetsbaar draakje. We fietsen naar Cultureel Jongerencentrum De Piek. Het wordt gerund door geitenwollensokken welzijnswerkers die het beste met ons voor hebben. Stomme oude hippies, stijfstaand van de zelf gekweekte wiet, die het liefst de hele avond Jimmy Hendrix zouden draaien, of Zappa, nog erger, en dan maar lullen over idealen. ("Hé man, relax... Let it flow... Weet je wel," zei de barman ooit tegen Erwin die stond te stressen omdat hij maar niet aan de beurt kwam. "Fuck toch off eikel. Drie bier," antwoordde Erwin. We moesten erg lachen.) Maar ze zetten op het programma wat wij willen horen en de subsidie houdt de prijs van het bier laag. Het is nog vroeg. De bandleden sjouwen hun instrumentenkoffers vanuit een bestelbusje naar binnen. Ze zien er okay uit. Hanekam- men, kisten, gescheurde witte T-shirts en leren jassen, doorboord met veiligheidsspelden en volgekalkt met No Future, Fuck the System, I killed Bamby en andere vrolijke teksten. Zo zien wij er niet uit, want wij horen nergens bij - we gaan ook gewoon naar De Hooi zolder, de disco, als we ons echt vervelen. De ramen van het monumentale pand zitten dichtgetimmerd om het licht buiten te houden en de herrie binnen. Bij de ingang zit een vrijwilliger kaartjes te verkopen; echt zo'n stinkende werkloze, dat zie je direct. Vlissingen barst er van. We kopen kaartjes en lopen door de lange, schemerige gang met de gebarsten marmeren vloer tegels naar de zitkamer en ploffen neer op het oude bankstel. Gideon haalt bier. Flesjes, zonder glazen. Er is verder nog bijna niemand en we zitten maar zo'n beetje te zitten en rond te kijken, diep weggezakt in de gebarsten leren kussens. Aan de bar hangen twee bloedmooie meiden en één lelijke. Ze zijn niet van hier. Waar- 24

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1998 | | pagina 26