schijnlijk de meiden van de leden van de band. Ik kan mijn ogen
niet afhouden van die met het donkerpaarse haar, maar snel kijk
ik weg als ze omkijkt. Ze heeft haar lippen zwartgestift.
Gideon vertelt dat hij foto's heeft genomen van The Aardvark, de
miereneter uit de tekenfilms die altijd in totale oorlog is verwikkeld
met Mier, die hem altijd te slim af is. Aardvark is de ultieme loser.
Gideon is een groot fan van hem, maar er waren nergens foto's van
hem te vinden, dus nu heeft hij ze zelf gemaakt, rechtstreeks van de
TV. Erwin zegt dat zijn broer de nieuwe lp van The Dead Kennedys
heeft gekocht. Hij schijnt goed te zijn, maar Erwin heeft hem nog
niet gehoord. Ik knik wat vaag en maak instemmende geluiden, en
ik denk na of ik ook iets zou kunnen zeggen. Een flard van een
songtekst van Morrissey komt in me op: The seaside town that they
forgot to bomb, the seaside town that they forgot to close down - maar
ik weet niet goed of Morrissey wel kan; te melodieus, te intellectueel
waarschijnlijk, bovendien is er hier in de oorlog juist wel gevochten,
en ach, het is allemaal veel te ingewikkeld. Ze vinden toch altijd
al dat ik moeilijk doe. Ik zeg niets.
Langzaam wordt het drukker. Altijd diezelfde rotkoppen. Veel van
die lui die het niet gelukt is om hier weg te komen. Ouwe lullen met
een zappa-sik in te strakke spijkerbroeken. Of van die slome on
geschoren hardrockers met vies lang haar en spijkerjacks zonder
mouwen. Vlissingen is klein en het ligt aan de rand van de wereld.
We willen er alleen maar weg, voor het van de rand afstort, de
diepte in, voor het te laat is, voor we wegrotten van verveling.
Angstvallig bewaken we de bank. De bank is ons territorium. Als een
van ons weer om bier of naar de wc gaat, gaan de anderen extra
breeduit zitten, wijdbeens, quasi-ontspannen. Ik haal shag uit de
automaat, maar ik kan niet rollen. Gideon doet het voor. Met veel
moeite rol ik een slappe sigaret. Voorzichtig, om maar niet te gaan
hoesten, rook ik hem op. De rook blaas ik ver van me af, alsof ik
de teer wil bezweren of verjagen - al wil ik het niet, toch moet ik
denken aan de holle ogen van opa in zijn laatste dagen, zoals hij
daar zat, weggevreten door de kanker, nog altijd een sigaret tussen
zijn geelgerookte vingers; zijn kunstgebit blinkend wit en zacht
roze lachend tussen de magere lippen door zichtbaar, als wilde het
gezond en levend ontsnappen uit dat dodenmasker. Mijn hoofd
prikt en mijn vingers en tenen worden koud en tintelen.
"Jezus man, je zit echt te roken als een mietje, jij," zegt Erwin tegen
me, en hij blaast zijn rook met strak getuite lippen schuin omhoog.
25