ring tot een kleurloos, maar vriendelijk omhulsel van de dingen. De lucht is vol dauw en de hemel boven me is een zachte huid die dag en nacht in zich verenigt. Hoe vaak fietste ik hier niet met vader toen ik nog klein was - onderlangs de duinen tot aan de geheim zinnige rijen betonnen piramidetjes die vader het laantje van Cleo patra noemde - een oude tankwering uit de oorlog. Het is alweer jaren geleden dat ik samen met hem ging fietsen. Aan het begin van de trappen van het duinpad laat ik mijn fiets achter. Ik begin te rennen. Zwaar hijgend, met suizende oren, het bloed bonkend in mijn hoofd, mijn bezwete kleren schrijnend schurend langs mijn lijf, probeer ik de nacht van me af te rennen. Trappen op- en afrennend, langs het glooiende pad een volgende duinvallei door, dan weer omhoog, volg ik het silhouet van de smalle duinenrij die mijn eiland omringt, tot ik echt niet verder kan. Amechtig hijgend blijf ik staan tot de duizeligheid wegtrekt en de wereld ophoudt met draaien. Ik klim over het prikkeldraad en werk me tussen de duindoornstrui ken door naar een open plek zand op de top van het duin, waar zo wel de zee als het eiland aan mijn voeten liggen. Eerst kijk ik lange tijd uit over het eindeloze grijze water, naar het westen, tot het zo licht is dat ik vermoed dat de zon ieder moment boven de horizon kan verschijnen. Dan draai ik me om, ga zitten in het vochtige zand en kijk uit over mijn eiland. Tegen de nu rood-oranje lucht zie ik de spitsen van de kerktorens van de verschillende dorpen: de ranke spits van het torentje van Koudekerke, meer naar links, vaag in de verte het kerkje van Grijpskerke, en tussen de Oostkerk en het stad huis ingeklemd de Lange Jan van Middelburg, de spil van die wereld die Walcheren heet - of hoe noemde Nescio hem ook. weer precies. Als ik richting Vlissingen kijk zie ik de flats van Paauwenburg en de hijskranen van de scheepswerf; verloren ertussen, de toren van de Sint-Jacobskerk. Bijna onmerkbaar komt de zon op - het vocht in de lucht en de ochtendnevel boven de velden verstrooien en temperen zijn eerste stralen; langzaam verspreidt zich zijn oranje gloed. Warmte geeft hij nog lang niet. Ik blijf zitten tot hij loskomt van de horizon en zich samenbalt tot een dikke rode zon die een prachtige dag aankondigt. Verkleumd en moe sta ik op. Ik ga naar huis. Ik ga lekker de hele dag in mijn bed liggen rotten. Langzaam, zonder waarschuwing, komt de muziek opzetten vanuit 29

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1998 | | pagina 31