het niets. Iedereen in de zaal wordt stil. Eerst alleen zoekende hui
lende klanken, bijna pure echo, zwevend in de leegte. Dan de bas
gitaar er overheen, helder maar donker, hard, losse akkoorden, nau
welijks melodie nog. De drums, vervolgens, schel, als zweepslagen,
of als ijzer op ijzer, wielen op rails, het onmiskenbare, dwingende
ritme van The Cure. Als Robert Smith begint te zingen voel ik mijn
nekhaar overeind komen. Een dode kou wordt naar binnen gegoten
door de grote ramen die uitzien op de tuin en de zwaarbewolkte
lucht. Het grijze systeemplafond lijkt langzaam omlaag te komen,
zwaarder te worden, alles te willen verpletteren.
Suddenly a stop. But I know it's too late. Lost in a forest all alone. The
girl is never there. It's always the same. I'm running towards nothing.
Again and again and again and again and again Smith krast zijn
woorden met een roestige spijker in mijn hersenen. De akoestiek
hier is huiveringwekkend goed. Het geluid komt omsingelend van
alle kanten, onontkoombaar, glashelder, messcherp. De baslijn
dreunt mijn lichaam door en omklemt mijn maag. Als ik opzij kijk,
ontmoeten mijn ogen die van André, Gideons broer, die schuin
tegenover me staat. Hij ziet lijkbleek en zijn gezicht staat strak en
leeg als een dodenmasker. Hij slaat zijn blik neer en mijn ogen glij
den verder de zaal door, langs het spreekgestoelte waar niemand
van ons iets heeft gezegd, naar de nis waar de kist staat.
Iedereen was net vertrokken naar de stad waar hij zou gaan stude
ren. Behalve Gideon. Hij was gezakt. Hij baalde als een stier. Nog
een kutjaar op die kutschool.
Mijn hospita riep me bij de telefoon. Ze keek chagrijnig, want de
dag ervoor hadden we juist afgesproken dat ik alleen in noodgeval
len van haar telefoon gebruik zou mogen maken. Het was duidelijk
dat ze dacht dat het nu al fout ging. "Je moeder," zei ze kortaf, en ze
knikte in de richting van de telefoon. Ik liep naar het toestel, pakte
de hoorn op en kreeg te horen wat er gebeurd was.
"Gideon is dood. Hij heeft zich zaterdagnacht opgehangen in de
garage van het huis van zijn moeder." Zenuwachtig begon mijn
moeder vervolgens alle mogelijke redenen op te sommen die
Gideon kon hebben gehad en die ze via via vernomen had. Maar ik
luisterde niet meer. In gedachten zag ik de garage voor me waar
Gideon en André in de vliering onder de hanebalken hun muziek-
hok hadden ingericht. Een stereo met zware drieweg speakers, twee
oude matrassen, een koelkast en stapels lp's. Ze konden daar hun
muziek snoeihard draaien zonder dat iemand er last van had. Het
30