Gideon haalde nog een keer, in een moedeloze beweging, zijn schouders op. Time slips away and the light begins to fade. Everything is quiet now. The feeling is gone and the picture disappears and everything is cold now. The dream had to end. The wish never came true... and the girl starts to sing. Seventeen seconds, the measure of life, seventeen seconds... Ik weet dat dit nummer abrupt eindigt en wacht op het doffe geluid waarmee het af zal breken. De laatste maten tikken weg, een voor een, eenzaam op zichzelf, als de lijkenpikkers die al stil en schijn heilig naast elkaar klaarstaan om de kist naar de oven te dragen - zwart en onontkoombaar. Maar het is niet het plotselinge einde van de muziek, maar de verlaten leegte die erop volgt die de dood dui delijk maakt - en in het gekuch, geritsel, gesnif en geroezemoes dat langzaam aanzwelt als de menigte zich naar de uitgang begint te begeven, wijst Gideon de schuldigen aan. Ik klem mijn kaken op elkaar en hou mijn gezicht star in de plooi. Naast Erwin en Peene sluit ik aan in de schuifelende rij. Op de gang komt de leraar Nederlands voorzichtig naar ons toe. "Arme jongens," zegt hij aarzelend. Heel even legt hij zijn hand op mijn schouder. Ik kijk weg, naar beneden, naar het zachte tapijt voor mijn voeten. Dan voel ik me van de rand afstorten, de diepte van mijn lichaam in, en ik huil, tot mijn gezicht rood en nat en zacht en warm is als van een pasgeboren baby. Maar het is te laat. 32

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1998 | | pagina 34