5. meer paste bij daadkrachtige landen. Geestdrift, niet te verwarren met fanatisme, wekte het onzichtbare tot leven en maakte alles boeiend, wat niet onmiddellijk van invloed was op ons welzijn in de wereld. 'Er is dus geen gevoel dat geëigender is om abstracte waarheden te onderzoeken. Die onderzoekingen [de idealistische fi losofie van Fichte en consorten, JK] worden in Duitsland dan ook met opmerkelijk veel vuur en standvastigheid bedreven.' Geestdrift had bij De Staël ongeveer dezelfde functie als 'verbeelding' bij haar iets oudere tijdgenote Mary Wollstonecraft (de moeder, niet de be kende dochter), bij wie de verbeelding was 'het ware vuur, uit de he mel gestolen, dat dit koude schepsel van leem bezielt'.5 Zonder geestdrift, vond Madame De Staël - ze sprak ook wel van 'geestdriftige verbeelding' - bleef alles doods en dor, kon de kunst niet worden genoten en de natuur niet worden ervaren: "Wat zou den de zee en de sterren antwoorden op de benepen alledaagse ijdelheden van de individuele mens?" Ja, wat? De vraag is retorisch op het verbluffende af. Maar alleen als het hart ontroerd was, be toogde De Staël, konden de 'wolken spreken' en 'lieten de berg stromen zich ondervragen'. Geestdrift was dus innerlijke verheffing, subjectieve warmte die de onverschilligheid en dodelijke kou van de objectiviteit teniet moest doen. Wie door de politoer van Germaine's proza wist heen te drin gen, begreep natuurlijk dat hier een soort liegen met open vizier werd bedoeld: het geneeskrachtige liegen van het zelfbewustzijn, de cultuur en de kunst. Natuurlijk kon Madame de Staël dat niet toegeven zonder uit haar eigen rol te vallen, als ze al besefte - en dat valt ernstig te betwij felen - dat ze maar op een podium stond te declameren. In haar ontboezemingen over de geestdrift klonk in elk geval een steeds gal- mender kanseltoon door die ook veel van haar tijdgenoten, hoewel in de contemporaine conventies gehard, moet hebben geërgerd. Zeker is, dat De Staëls eigen geestdrift de doorluchtigheid van haar betoog fataal werd. De zo welluidend bestreden dorheid en doods heid slaan plots benauwend in haar eigen relaas neer, waar ze in haar pleidooi voor de geestdrift haar pijlen richt op de ironie: "De mens heeft heel veel macht over de mens, en van alle kwaad dat hij zijn naaste kan berokkenen is het ergste misschien wel het spook van de spot te stellen tussen edelmoedige gevoelens en daden waar- 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1999 | | pagina 14