"Dat Hij na al die jaren perfect wist hoe een leugenachtige geest in
een zat, dat ik inderdaad pervers genoeg was om een onopgemaakt
bed te vullen met een vrijend koppel, maar dat ik met die praatjes
bij Hem niet hoefde aan te komen."
Uren en uren heb ik voor dat voorkamerraam gestaan, ettelijke keren
hebben mijn overburen de liefde bedreven, maar nooit is het mij
gelukt hun bed te vullen op het moment dat Hij in de buurt was om
ernaar te kijken.
Ik wacht.
Op de eerste die me de macht toedicht die Hij me toedichtte, op de
eerste die me net zo passioneel als Hij de meest gruwelijke verwijten
naar het hoofd weet te slingeren, op de eerste die erin slaagt mij de
maagpijn te bezorgen die Hij me bezorgde. Op de hel die hemel
heet.
Daarop wacht ik.
30