men geen revolutionairen dulden, tenzij het mederevolutionairen zijn. Dat alles is logisch maar pijnlijk." Het lijkt op zijn minst een vooringenomen standpunt het verlies van zijn sociaal-democratische, en daarna van zijn communistische identiteit toe te schrijven aan Beversluis' wankelmoedig karakter, als zou hij een windvaan, een meeloper, een opportunist zijn die zijn huik naar de politieke wind liet hangen. Dat althans wil Venema ons doen geloven. Een juister oordeel lijkt me dat hij een prin cipieel, vasthoudend, zelfs rechtlijnig en compromisloos mens was. Dat ligt ook meer in de lijn van zijn orthodox-protestante opvoe ding. Hij zwicht niet voor harde partijdiscipline en komt uit voor zijn eigen opvatting dat communisme en christendom bij elkaar horen. Hij komt tot het besef dat het communisme zijn dichterschap corrumpeert tot oppervlakkig propagandisme, en dat hij in zijn geloof in het samengaan van communisme en christendom niet serieus wordt genomen. In een interview met de Belgische Standaard van 17 maart 1927, waarin hij wordt ondervraagd over zijn verleden en het beeld van zijn toekomst, zegt hij: "Bij de Marxisten wordt de dichter een parafraseur, een agitator tenhoogste en een querulant tenminste." En verder: "Geen Marxistische stelling kan de waarheid en grootheid van Christus' leven en sterven verkleinen of wegrede neren. Voor mij is Hij de eenige Middelaar tusschen God en deze wereld. Dit is geen stelling, maar dit is mijn eigen ondervinding; dit is meer dan wetenschap, want dit is: geloof. Uit dit geloof wilde ik wel in deze ontzettend ontredderde maatschappij een onover winnelijk geestelijk leven zien opstaan." Na zijn afscheid van het communisme in 1935 was Beversluis poli tiek dakloos. Het is de vraag ot hij ooit een echt politiek tehuis heeft gehad. De praxis van de politiek interesseerde hem in wezen niet. Integendeel, steeds weer kwam hij als bevlogen idealist en onprak tisch dichter in conflict met de harde politieke werkelijkheid van compromissen en intriges, van kortzichtigheid en fanatisme, van partijdiscipline en totalitarisme. Hij komt na vijftien jaar politieke omzwervingen waarin hij zijn idealen voor verbetering van het lot van de marginalen nooit heeft prijsgegeven tot de conclusie dat hij een christen is gebleven. Het is vooral zijn samenwerking met de communisten geweest die hem scherp bewust heeft gemaakt van de fundamentele kloof tussen christendom en het athëistisch materia lisme van het marxisme. 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1999 | | pagina 19