zijn eeuwenoude toren had gebracht - bezoeken die steeds waren gevolgd op een korte, discreet gevouwen missive die Albacaco's stokoude livreikecht op een beroet zilveren blaadje was komen aan bieden. Onveranderlijk bij volle Maan was het geweest, als graaf Albacaco aan de trans van zijn kasteeltje zat, achter de verweerde kantelen, en door zijn kijker het hemelruim bespiedde. Ook ik had vroeger wel de berichten in de Weekbode gelezen over steden en laai ende branden op het Maanoppervlak, en over de geheimzinnige Maan tempel met zijn tuinen en spitse paviljoenen; maar als vanzelf sprekend had ik aangenomen dat dit alles te maken had met onvol komenheden hier op aarde, waarop ik mijn voeten liefst zo stevig mogelijk geplant hield; onvolkomenheden in de constructie van de Maankijkers of de bekwaamheid der verslaggevers. Maar Albacaco was verslingerd aan zijn kijker. Zijn mond hing vaak half open als hij zijn lens gericht hield op de bijna obscene zwelling van de volle Maan; soms hing een doorschijnende, zilverige sliert speeksel van zijn lippen als hij, diep in de nacht en hoog op de tinnen, zijn on bekende namen prevelde - goden of santen? sterren en planeten? -, tot hij dan plots het instrument inschoof, terugviel op zijn stoel en mij onder slecht gereguleerd ademen beval een Maandans uit te voeren. Wist ik veel van een Maandans, en hoe ze die in Wenen of Parijs praktizeerden! Maar uiteindelijk zijn alle dansen gelijk: je wiegt met je bekken en schudt eens flink met je tieten, en dan knoopte zo'n oude burggraaf, terwijl zijn sterrengeur en perkament- lucht onmatig om de kantelen zweefde, al gauw zijn gulp open zodat ik de zaak snel en onder een zacht piepen en fluiten van de grafelijke borstkas af kon handelen, en daarna nog een paar uur nachtrust kon genieten. Toch waren die bijeenkomsten op Albacaco's langzaam inzakkende residentie heel apart geweest, en in meer dan één opzicht verheven boven het gewone kleinsteedse geschuif van de pramen op de Vliet, eeuwig dezelfde nachtpatrouille en eindeloos getriktrak in de Akelei; ze hadden iets, iets metafysisch gehad... jazeker! Maar ach, ze kon den door hun sterrenkijkers turen of traktaatjes schrijven wat ze wilden, uiteindelijk moest bij de heren toch de broek los, dus wat kon mij het verder schelen? Albacaco was dood, zijn woning een kazerne van de Nieuwe Tijd geworden - fluitje van een cent, niks aan de hand, het leven gaat door. Maar ik verdomde het verder om me naar de toren te spoeden en de daar ingekwartierde soldaatjes te gerieven, ook al legden ze botje bij botje. 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1999 | | pagina 14