De Sint-Diederik klepelde sinds de gevangenneming van de priester niet meer om vroegmis, lof enzovoort aan te kondigen of een dode uit te luiden, maar uitsluitend op hele en halve uren. Het werd steeds gekker in de Phalange. Wat had het voor zin, dit in exact ge lijke stukjes hakken van de dag? De vrome huismoeders en besjes trokken zich er toch niets van aan; ze verdrongen zich dagelijks voor het tralievenstertje in een zijgevel van het raadhuis, vlak boven de grond, om zich door de priester die daar in de diepte verbleef te laten zegenen, of om hem allerlei lekkers toe te stoppen dat ze spaarden uit de mond van hun mannen. De hardleerse geestelijke zette vanuit het cachot zijn donderpreken gewoon voort. Hij dreigde met pau selijk ingrijpen, de tussenkomst van vigilante heiligen, of een mach tig leger dat zich voorbij de bergen aan het formeren was om onze hertog te wreken. Het klonk als een onheilspellend, onderaards ge rommel en Koenraad Insel was wel genoodzaakt om af en toe een soldaat in het hok te sturen, om de priester hardhandig tot zwijgen te brengen. Maar dat verhoogde het fanatisme bij zijn gelovigen alleen maar. Het blauwe oog of bebloede voorhoofd van hun herder, als van een martelaar naar hen opgeheven uit de schemering van het cachot, deed hen de nieuwe Harmonie die ze eerst onverschillig hadden verduurd, nu haten als de pest. En Albacaco? Die trok zich er niets van aan dat hij zelfs als spook was ontkend. Hij bleef gewoon verschijnen: op het dak van een varkenskot, leunend tegen de watermolen, schrijdend door de Vliet. Dit kon natuurlijk maar op één ding uitlopen. Het was een frisse en tintelende najaarsmorgen, toen de soldaten de priester naar de Zuidpoort sleepten om hem te fusilleren. Ze moesten hem werkelijk slepen; lopen kon hij niet meer. Toen ze hem eenmaal buiten de poort hadden, liep de pis onder zijn soutane uit. Een broei ende, zwijgende menigte volgde het executiepeloton. Zeker Wel en zijn schutters hadden van Insel een ceremoniële taak gekregen, als teken van eensgezindheid van de gehele Phalange jegens het cleri- caal verraad. Zij moesten voorop gaan: maar de punt van Zeker Wels ontblote sabel beefde jammerlijk en Holger Zalig, die voorafgaand aan het salvo plechtig zijn grote trom had moeten roeren, was hele maal niet op komen dagen. Men fluisterde dat hij snotterend door de Sint-Diederik kroop en alom kaarsjes aanstak. Ook ik volgde de stoet, als een eilandje in woelige zee. Niemand sprak met mij. Niet de mannen, die de ogen van hun vrouwen of 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1999 | | pagina 17