7. en stortte duizelend in een onpeilbaar ravijn, recht in de armen van Koenraad Insel, die mij achteloos opving en vervolgens monsterde met een blik die niet minder gloeide dan de Latijnse luchtstreken van de overzijde. Diep, diep stak die gloed zich in me; ik schoot wakker met woest bonzend hart, en voelde onmiddellijk een alar merende onpasselijkheid: honger, uitputting? Nee: het eerste teken van mijn Aandoening. We zwierven uit over het hele Departement om de laatste knollen van de akkers te stelen, waarvan de bewerkers waren geronseld voor verre fabrieken, en de laatste struikjes te rooien voor onze nietige kookvuren. Alweer een nieuw spandoek boven het bordes van het raadhuis. HET HEILIGE IS OVERAL, meldde het. Daar werd niet eens om gelachen. Ook de berichten over de zoveelste Omwenteling in de hoofdstad wekten bij de gewone burgers vrijwel geen reactie. Wel bij de uitverkorenen. Die hadden een rumoeriger dienst dan ooit in de Hal der Harmonie; alleen was de snijdende stem van Adam Ekerel niet lang te horen geweest. Zijn tot falsethoogte gestegen redenatie werd ineens afgesneden door het schelle gegil van de fabrieksmeisjes en het bulderen van Insels soldaten. Sindsdien taal noch teken van Ekerel. Hij was die zondagochtend op hetzelfde uur als anders de Sint-Diederik binnengegaan, maar er nooit meer uitgekomen. Mis schien lag zijn lijk daarbinnen nog te rotten. Niemand kon het na gaan, want op dezelfde dag dat de nieuwe banier aan de gevel van het raadhuis werd gehangen, spijkerden Koenraads mannen de kerk deuren dicht. Ook in de oude toren van Albacaco ging het er steeds rumoeriger aan toe, nu de geruchten over samentrekking van troepen aan de grenzen en een interventiebesluit van Wenen en Parijs steeds hard nekkiger en explicieter werden. Slordig gezang was er 's nachts te vernemen, gebral en gelal, en gillende uithalen van Halfstads meis jes. Soms knerpte de ijzerbeslagen deur open, en zat men elkaar in onderrok of langejan na door de ijzige kou, in wanhopige roes en koortsige geilheid. Ingo Halfstads atelier bleef nu overdag gesloten; hij had geen kolen voor zijn stoommachine, en zijn meisjes moesten trouwens slapen na hun nachtelijke uitspattingen. Handenwringend liep de nieuwbakken fabrikant heen en weer voor zijn holle bedrijfs- schuur, maar hij oogstte alleen spot en haat, net als Kaspar Schmidt toen die geen assessor meer was. 22

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1999 | | pagina 22