Gegrinnik, blikken van het zal mijn tijd wel duren. Op Frank hadden
de laatste woorden een ontmoedigende uitwerking. Over honderd
vijftig jaar waren hij en zijn zoon aardmannetjes. Hij verwijderde
zich een stukje van de groep en schopte in de dikke naaldenbrij. Hij
liep nog een stuk door en raapte een sparrenappel op. Opnieuw dreef
hij de neus van zijn laars in de bodem. Hij schopte een stuk hout
vrij, dacht hij, maar al gauw merkte hij dat het een schoen was, ge
vuld met aarde. Christus, hoe kwam die hier terecht? Hij raapte hem
op en klopte de grond eruit. Het was een kleine bruine herenschoen
van geperforeerd leer. Het leer was gebobbeld en zwart uitgeslagen.
Waar is het lijk, vroeg hij zich af. Met zijn rechterschoen groef hij in
de bodem, maar hij stootte niet op nieuwe verrassingen.
"Wat zoek je, papa?" vroeg zijn zoon die plotseling naast hem stond.
"O, ik heb een schoen gevonden. Kijk maar. Ik zocht eigenlijk num-
mero twee, maar misschien is hier een man met één been geweest."
"Of de andere ligt nog onder de grond, met een lijk eraan vast."
"Dat had ik ook al bedacht, maar zoiets zie je alleen op de tv."
"Zou je het leuk vinden om een lijk te vinden, papa?"
Nu hoor ik nee zeggen, dacht hij, terwijl hij de schoen liet vallen.
Ze moesten zich door een haag van kalende brandnetels werken om
op het voetpad te komen.
"Hoor je dat geluid?" vroeg de boswachter. "Het is bijna niks, het
is het lichtste vogelgeluid dat ik ken. Dat is het goudhaantje, het
kleinste vogeltje hier."
"Nee, dat is hem," wees hij een man met een verrekijker in de aan
slag terecht, "die andere was een koolmees. Je moet tussen die spar
ren omhoog kijken. Ja, daarrr..."
Ze wilden allemaal graag het goudhaantje zien. Ze hielden hun adem
in en spitsten hun oren. Een gezin met een stel luidruchtige kin
deren torpedeerde echter de pogingen. Het werd drukker in het bos.
Wandelaars keken hen bevreemd aan alsof ze tot een of andere sekte
behoorden. Waarom wandelden ze niet in gezinsverband? Wat man
keerde er aan hen?
Er begon een ander gedeelte van het natuurgebied. Hier stonden
voornamelijk loofbomen en struiken. Ze volgden een veelkleurige
gang van bladeren en kwamen uit op een open terrein.
"Hier heb ik gekampeerd," hoorde Frank zijn zoon luid en duidelijk
zeggen.
"O, en met wie allemaal?" vroeg de boswachter onmiddellijk.
"Met scouting, een familieweekend."
36