daar achterin met grote ogen. Er zijn een heleboel kleine hondjes
ook. Ik moet daar nooit ingaan.
M'n broer gaat er ook nooit in. Hij is groot, maar niet als de grote
mensen. Hij moet altijd een rare ijsmuts op z'n hoofd, met een punt
eraan, omdat hij rooie oren heeft. Hij wil het niet. Hij moet het toch,
anders is hij stout. Ik ben altijd lief. Als ik stout ben ook. Ik hoef
geen vieze dingen te eten. Maar m'n broer knijpt me soms. Dan
krijgt hij op z'n donder.
Een grote ijzeren teil met regenwater achter het huis. M'n grootvader
gromt en bromt. Hij gromt tegen mijn onderbroek en duwt hem
steeds onder water met een lange stok. Hij is kwaad op hem, maar
niet op mij. Hij is niet echt kwaad op mij. Soms is hij wel kwaad. Op
een hele grote emmer. Hij draagt hem op z'n schouder achter z'n
hoofd. Hij zit helemaal vol met poep. Die hebben wij erin gepoept
in een klein huisje achter het huis. Hij draagt hem helemaal naar
achter in de tuin. Achter de sla en de bonen. Achter de struiken met
de rode bessen. Hij is heel erg sterk, grootvader. En dan giet hij al die
poep in een gleuf. Dan is hij weer heel kwaad op de poep en gooit er
zand over. Op de katholieken is hij ook kwaad. Maar nooit op mij
Soms is hij weg. Dan komt hij terug door de lange donkere poort,
met z'n fiets. Er hangen beesten aan z'n stuur. Ze hangen aan een
touwtje. Beesten met grote tanden en ogen, groenig en ook blauw
en rood. De hele wereld zit in hun ogen. En ze hebben een vel van
kleine stukjes aan, die glimmen.
"Vissen," zegt grootvader. "Dat zijn vissen. Vanavond eten we ze
op."
"Kunnen ze niet meer bewegen?"
"Ze zijn dood, klein kereltje. Zo dood als een pier."
Een grote vis met scherpe tanden kijkt me aan. Maar hij bijt niet. Hij
is dood.
's Avonds is er vaak iemand. Het is een man. Hij zit in een hoek
altijd. Het is een beetje donker daar. Het is m'n vader.
Op een dag neemt hij me mee. En m'n broertje ook.
"We gaan ergens anders wonen," zegt hij. "In een huis met een
mevrouw."
Mijn grootvader de ijzervreter. Z'n verhalen, z'n pruimtabak, z'n
spierballen van het kolen scheppen in de vurige bekken van mon
sterovens, op schepen en in kazernes. Een tanige popeye, die bruine
stralen spuwde in de kolenkit, die schold op de verdomde roomse
43