rotkliek, op de Amerikanen en de Russen. Z'n stuurse rooie kop, z'n
rossig haar, z'n verbeten lippen van het levenslange vechten met de
wereld. Z'n grote hart, dat het overal van won. Z'n rooie zakdoek en
z'n zweet.
Maar dan mijn grootmoeder. Ze is helemaal zacht, van buiten
en van binnen. Vol aaitjes en tranen. Groot en schommelig. Een
monument van slagroom. Als een volgepakt zeilschip met gestreken
zeilen dobbert ze zachtjes in de haven, om puffend en zuchtend
ergens aan te leggen. Zo schommelt ze door de kleine woonkamer
en de wanden, de ramen bollen op in de deining. De glaasjes in
het dressoir rinkelen als ze langs komt. Zo dobbert ze, zo laveert ze.
Haar schort lijkt haar hele lichaam nog maar net bijeen te houden.
De kleine woonkamer met de etensgeuren. De houten klok aan de
muur, met de slinger heen en weer die tikte, altijd tikte. De pot
kachel. De kolenkit. Het kleedje op de schoorsteenmantel. Het dres
soir met de foto's erop.
M'n grootmoeder, ze kwam nog even naast me zitten aan de tafel.
Ze hield m'n handje vast.
"Wie is m'n liefste jongetje?" Het was hun dochter, mijn moeder, die
gestorven was.
M'n grootvader, de ijzervreter, die titanengevechten had geleverd
met reusachtige huzaren, in de kampementen van de Eerste Wereld
oorlog. M'n grootvader, de kampioen van de Jagers tegen de
Huzarenkampioenen. Hij versloeg ze allemaal. Ik zag het als hij het
vertelde. Ontzagwekkend was hij zoals hij daar stond, felle ogen en
gezwollen spieren, in de cirkel tussen honderden brullende soldaten.
Hij tilde ze boven z'n hoofd en kwakte ze op de grond. Een gewel
dige dreun. De aarde beefde.
Ik kwam weer door het poortje. Twintig jaar later. Ik had wat rond
gereisd, liftend, slapend in hooibergen en langs stranden, wat geld
verdienend hier en daar zonder enige ambitie. Ik had een paar jaar
op een kunstacademie gezeten. En ik had een vriendin. We woonden
in een ander deel van het land, een paar honderd kilometer verder.
We liepen over het plaatsje achter het huis, m'n vriendin en ik. Ik
ging voorop door de tweedelige deur naar binnen. M'n grootmoeder,
achter in de keuken, liet een bord uit haar handen vallen.
"Oh... jongetje, ben je daar weer?"
We zaten aan de tafel. Alles in de kamer was precies hetzelfde. De
potkachel, het kleedje op de schoorsteenmantel, de oude stoelen in
44