de hoeken, de houten klok, het dressoir met de foto's erop. De foto
van m'n moeder stond er ook nog. M'n grootvader praatte, m'n
grootvader schold. Op de Amerikanen, op de Russen, op een groot
deel van de wereld. Hij had gelijk, vond ik. M'n grootmoeder schud
de haar hoofd, verlegen en vergoelijkend. Ze keek omhoog naar het
plafond alsof ze hem al van te voren wilde beschermen tegen alle
hoge machten.
"Goden, generaals en directeuren..., alstublieft, hij bedoelt het echt
niet zo."
M'n grootvader praatte. Nu ging het over de leefgewoonten van
allerlei dieren. Over wolven, olifanten, termieten. Over de werking
van het oog en de alvleesklier. Over de Arabieren en de Joden. Over
de sterren en de kosmos. Hij had alles uit kranten geleerd en van
de televisie. Hij had maar vijf jaar lagere school gehad. M'n groot
moeder bracht koffie met haar bibberhanden. Ze noemde m'n
vriendin 'mevrouw'. Grootvader haalde twee glaasjes uit de kast en
een fles brandewijn. Dat was alleen voor mannen. Buiten klonk het
gestamp van een heimachine die palen in de grond beukte. Een eind
achter het huis staken hoge kranen de lucht in. Er werd een rij met
oude huisjes afgebroken. Er kwam een torenflat voor in de plaats.
"Je moet geen kinderen nemen, jongen," zei m'n grootvader. "Het is
geen tijd voor kinderen nu."
Ik knikte, maar in de buik van m'n vriendin bewoog en groeide een
nieuw mensenkind.
"Je grootvader is ziek," fluisterde m'n grootmoeder in de keuken
toen we weggingen. "Hij is weggelopen uit het ziekenhuis. Ze wilden
hem daar houden."
Drie jaar later stond ik weer op het plaatsje achter het huis en keek
door het raam naar binnen. Er stond een bed in de woonkamer. M'n
grootvader lag onder een deken. Hij sliep. Z'n gezicht was rond en
grijs en goeiig. M'n grootmoeder zat naast hem op een stoel. Haar
hoofd was op haar borst gezakt. Ze sliep ook. Ik keek nog eens naar
het gezicht van mijn grootvader dat altijd zo verbeten stond. Nu leek
het bijna lief. Een vriendelijke kabouter.
M'n grootvader de ijzervreter. Ik herinnerde me hoe hij me meenam
achter op de fiets om bokken te gaan vangen in het bos. Hij wees op
de sporen in het mulle zand en we volgden ze over de kleine paad
jes, door de struiken. Z'n hand die mijn hand vasthield was hard en
ruw aan de binnenkant. Soms zag hij er één. Hij nam me op z'n
45