schouders en wees in de verte naar de bosrand waar het bokje juist tussen de bomen verdween. Heel soms zag ik er ook één, geloofde ik. Maar veel later kwam ik tot de ontdekking dat het de afdrukken van naaldhakken waren geweest die we volgden in het zand. Ik keek nog even door het raam en besloot hen niet te storen. Enkele weken later stierf mijn grootvader. M'n grootmoeder stierf een jaar daarna. Er is veel wat ik nu later pas begrijp. Er is veel wat ik ze zou willen zeggen. Het is onmogelijk. Ze zijn over de rand. Ik heb de dood nooit begrepen. Ik ben een ding van 'zijn'. 'Niet zijn' is over de rand - een druppel terug in de grenzeloze, vormeloze oceaan. De ruimte waarin alles en niets samenvalt. 46

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1999 | | pagina 46