onze afgelegen kleine stad aan de sloom voortkabbelende Vliet, beleefden het eerste teken pas enkele weken later, toen een afdeling regeringssoldaten voor onze molme Zuidpoort stond. Koolmoet aarzelde geen moment, liet onmiddellijk de poort openmaken, waar op hij met de steek in de hand naar voren trad, zover zijn buik het toeliet boog, en het nieuwe gezag plechtig welkom heette, 'hartelijk en met respect'. Vervolgens ging de steek weer op en presenteerde hij zijn sabel aan de revolutionaire commandant; zijn sabel die nog nooit bloed had geproefd maar altijd, krijgshaftig ontbloot, naar de Maan had gewezen. Ongeveer de hele stad was op de been bij de Zuidpoort om de intrede van de nieuwe overheid te aanschouwen; zoveel gebeurde er immers niet bij ons. Het was minstens zo druk als bij de vroegere jaarlijkse bezoeken van de hertog, wanneer die in het gezelschap van onze oude burggraaf in zijn karos door de poort kwam en naar het markt plein reed - de hoofdstraat was er nauwelijks breed genoeg voor - om in het raadhuis de boeken en papieren te inspecteren. Maar van daag geen burggraaf (die hield zich verscholen in zijn langzaam ver kruimelende woontoren); vandaag ook geen feestelijk uitgedoste burgemeester, geen kinderkoor, geen Blijde Maaltijd in het raadhuis, na afloop van de inspectie. En ook geen Kaspar natuurlijk, maar die had zich bij het bezoek van de hertog óók nooit laten zien. Kaspar schreef immers een boek over de suprematie van het Ik, dat verheven moest zijn boven alle orde, moraal en gezag. Het Ik, zo had Kaspar met scherpe halen neergekrast, was de enige realiteit; alle leerstel lingen, religies, idealen en overtuigingen waren illusies, mentale spoken, die dienden om het Ik te knechten en van zijn bestemming - zelf genot - af te houden. "Alles goed en wel, Kaspar, maar is het Ik ook niet zo'n spook? Het is immers evenmin tastbaar als al die andere begrippen die je zo fel ver oordeelt?" vroeg ik hem eens. "Je praat naar dat je verstand hebt," zei hij giftig, en stommelde nuk kig naar beneden, naar de gelagkamer om zijn koffie te drinken en een potje triktrak te spelen. Deze mannen! Waarom hingen ze toch zo aan hun bleke ideetjes en kinderachtige ambities? De praktijk bleek altijd weer anders dan de voorstelling in hun hoofd; hun banale dagelijks leven meestal in flagrante tegenstelling met hun leer. Neem Kaspar: in zijn hoofd bestond alleen zijn Manuscript, in werkelijkheid dreef hij een armetierig melkhandeltje; en zijn vrouw rookte sigaren. Zijn toevlucht vond hij bij mij, in deze ruime kamer 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1999 | | pagina 8