De laatste veerboot
Cees Maas
"Voel jij nou wat, Harinck?"
"Nee kaptein, alles draait wel en glad."
"Ik bedoel niet de boot, Harinck, ik bedoel jezelf. Voel je wat anders
dan anders in jezelf?"
"Nou nee kaptein, alleen dat middageten, die sperziebonen, dat zit
nogal zwaar."
Kapitein Garschagen zuchtte diep.
Zijn stuurman tuurde door het raam van de stuurhut naar de over
kant, de handen op de knoppen. De kleine vuurtoren van de West
Zeeuws-Vlaamse kust naderde. Een zeiljacht stak snel voorlangs, de
man in het bootje wuifde. Een klein figuurtje in een notendop, diep
beneden de stuurhut. Garschagen wilde even op de hoorn drukken,
maar bedacht zich en wuifde terug. Op de kop van het promenade
dek stonden twee mensen, gebukt tegen de wind. De Schelde was
zachtgroen vandaag. Heel teder zachtgroen.
Garschagen voer al twintig jaar op deze oude dubbeldekker van de
Provinciale Stoomboot Diensten. Twintig jaar al, schipper tussen
overkanten. Hij zette mensen en auto's over, van Vlissingen naar
Breskens en weerom. Dat maakte zijn werk uiterst belangrijk, maar
ook ergens bespottelijk. In sombere buien zag Garschagen zichzelf
als een stuk infrastructuur. Een fragmentje van een varende brug.
Garschagen verkende al twintig jaar dezelfde horizonten. Terwijl hij
voor de drieduizendste keer het gele baken SS-VH passeerde en de
oude hardhouten fuik van Breskens in zijn kijker kreeg, keken de
jongens waarmee hij op de zeevaartschool had gezeten uit over de
jonken in de Zuid-Chinese Zee en de dolfijnen in de Golf van
Carpentaria.
Garschagen kneep zijn ogen half toe en stak een kleine zwarte sigaar
op.
Het was niet de dienst, bedacht hij zich. Het was niet de ondraaglijke
regelmaat van deze ferry, het monotone heen-en-weer, het was zelfs
niet de dagelijkse confrontatie met de onbenulligheid van Harinck
en het trieste besef dat hij ambtenaar was geweest en geen echte zee
man. Hij vloekte zacht maar hartgrondig.
"We zijn er bijna, kaptein, ik moet flink roer geven want de wind
drukt hard."
"Oké, Harinck, recht zo-die gaat."
27