Garschagen keek naar de stuurman, die met een grijns van concen tratie de zware bak zachtjes de fuik in loodste. De wind duwde de boot aan bakboord tegen de palen, de boot gaf een diepe kreun. Een gedempte krijs van metaal op metaal. Hij had het al zoveel gehoord, hij kwam het zelfs in zijn dromen wel tegen. De bonk van de boot tegen de aanlegwal was een vertrouwd geluid in het leven van kapi tein Garschagen. Hij zou het missen. Maar het water, dat zou hij echt missen. Want alles op een rijtje gezet: daar deed hij het toch voor. Hij moest op het water zijn. De zee was altijd anders. Grijs, zwart, wit, lobbig, glad of teder zacht groen zoals vandaag. Kapitein Garschagen hield van het water op een manier die alleen zeelui kenden. Het betoverde hem, kalmeerde hem en het bracht hem enorme angsten. Er waren dagen dat hij zich stoer en een overwinnaar voelde als de zee zo ruig was geweest dat het stoof tot in de Wielingen, en hij zijn dienst zonder maar een minuut vertraging gevaren had. En er waren dagen, meestal in de nazomer, dat de zee rustig was en glad, een stalen plaat bijna. En dat hij verstild van angst over de reling naar beneden keek en luisterde. Naar de zeebodem 22 meter dieper, waar de dochters van Zeus alleen voor hem zongen. De zeenimfen, in koor nog met de sirenen, dat halfgoddelijke kroost van Phorcys. Een hemels gezang kronkelde dan rond zijn nek, een onweerstaanbaar lokken. Ze trokken en trok ken aan hem. Soms dacht hij wel dat hij het zich allemaal verbeeld de, tot hij het weer hoorde. Die liedjes van ijs, toevallige melodietjes uit een iel verleden, zo mooi en zo krachtig dat zijn kop er van duizelde. Vijf jaar geleden hoorde hij het voor het eerst, sindsdien kwamen ze vaker terug. Zo mooi en krachtig. Het was op die kalme nazomerdagen aan de reling dat kapitein Garschagen wist dat dit water zijn dood zou worden. "Maar het zal wel vreemd zijn, kaptein." "Wat zal er vreemd zijn, Harinck?" "Nou, de wal. Dat we straks niet meer varen. Dat iedereen dan door de tunnel komt." "En wat ga je dan doen Harinck?" "Nou, ik weet niet. De volkstuin misschien, een beetje vissen. En naar de voetbal op zaterdag. Geld genoeg met die uitkering." Het volk kwam aan boord. Garschagen kende ze wel. Hij zag wet houders met snorretjes en statenleden in regenjassen. Wauwelende 28

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 1999 | | pagina 28