een stilstaande auto hadden. Nadat het drietal vanuit een aan de
Stierskreek gelegen perceel naar de verharde weg terugkeerde, kregen
ze eerst de indruk dat ze werden opgewacht door iemand die hen
wilde aanspreken over het feit dat ze onbevoegd over het bouwland
hadden gelopen. Het tegendeel bleek waar. De boer bewonderde
langs de weg het landschap, en was bereid een praatje met de aan
komende vreemdelingen te maken. Het gespreksonderwerp betrof
het vermoeden van de hopman dat de duivel wel heel mooi viool
moest kunnen spelen, want het behoorde immers tot zijn grote
kunst de mens te verleiden. Ter afronding van het gesprek vroeg
hopman Hopmans aan de boer: "Denkt dat de duivel goed viool kan
spelen?" waarover de man even nadacht om een beschouwend ant
woord te kunnen geven: "Ja! Maar dan speelt-ie wel vals! Je moet weten,
de viool is een hemels instrument, en het bestaat niet dat de duivel daar
ooit hemelse klanken uit kan krijgen!"
37