De treinen rijden achterwaarts de haven uit.
De lucht wordt dikker als zij ratelend voorbijgaan.
Ik zoek een mevrouw die schrijden kan,
als bomen door de tijd.
Die blauwe ramen suggereert in witte muren.
Die rode appelen vertoont in tenen manden.
Die zo vakkundig het moment vertraagt dat
alleen een kleine meeuw op wieken
geleidelijk van rechts naar links verschuift.
Die zoek ik.
De dame die het land geschilderd heeft
waarin ik woon.