en wierpen zich met grote bogen in het water
waar zij in opwaartse stromen belletjes van lucht
hun vaart zagen vertragen, en keerden terug.
Ik raak de tel kwijt en kijk op mijn onderwaterhorloge.
Nog tien maal vijftig meter.
Ik word steeds minder moe.
Wel worden mijn handen koud
en mijn brilletje gaat knellen.
Grote kinderen raken onder water
hun zwaarte later kwijt en blijven
daar weer even
voor altijd onder water zweven.
Nog vier, dan heb ik
tweeëneenhalve kilometer.
Ik lijk wel een machine
met water in zijn brilletje.
Iemand lacht de hele tijd in zijn badmuts
omdat het op het zwembad regent,
ze zijn gezellig met zijn vijven blijven drijven
en zwemmen overdwars.
Nu ben ik waar ik wezen wil.
Mijn gewicht is weg en op de bodem
zijn wapperende lijnen
van onderwaterlicht.
41