Mijn vriend Paul
George ter Horst
De stilte heeft geen ritme. Paul probeerde hem in te vullen, onzeker
bewegend om vooruit te komen. Ik moest me aan hem aanpassen
om hem overeind te kunnen houden. De nacht was op z'n eind, de
huizen stonden koud en dood tegen het eerste licht aan. Paul, m'n
vriend, is een bezetene. Een zoeker naar de waarheid. Z'n hele leven
al. Hij zoekt met de passie van een dorstige in de woestijn, met de
vasthoudendheid van een alchemist. Het is een obsessie. Hij lijdt.
"Jij, ik, iedereen... we zitten naar een tweedimensionaal schimmen
spel te kijken," zegt hij. "We zien alleen maar een plat vlak. Ik wil
weten wat er achter zit. De achterkant. De zijkanten. Drie dimensies.
Vier. Vijf. Zes."
Hij leest boeken. Hij zit uren en uren naar iets te kijken, of naar
niets, maakt aantekeningen in z'n dikke opschrijfboeken. Hij daalt af
in z'n eigen labyrint, complex als het rioolstelsel van een grote stad,
vloeit over in het grote labyrint van alle mensen van alle tijden,
zoekt verder..., de rivier naar de zee, de oerzee aller tijden.
In het begin toen ik hem net kende heb ik geprobeerd hem te over
tuigen. Dat de waarheid rekbaar is als kauwgom, een pakhuis dat je
zelf vult. Maar alles wat ik zei, het maakte niet uit. Het drong niet tot
hem door. Als je hem hoort lijkt het alsof het om een ding gaat, een
voorwerp dat je ergens vinden kan. Op de bodem van een beerput
misschien. Een zaklantaarn bijvoorbeeld. Het zou een zaklantaarn
kunnen zijn. Je vindt hem in de blubber, knipt hem aan en alles
wordt verlicht. Alles wordt helder en duidelijk waar je hem op richt.
Ik heb hem ermee geplaagd: "Als je hem vindt... vertel het mij dan
niet." Ik heb hem gezegd dat het misschien erg pijnlijk zou worden
allemaal. Hij begrijpt mijn grapjes niet. In feite is er niet met hem
om te gaan. Hij spreekt de taal van potvissen, 's Nachts bedrinkt hij
zich om niet onder z'n eigen gewicht in elkaar te zakken. Want hij
weegt een ton aan geest, 's Nachts is hij m'n vriend.
We liepen door de nacht. Ik probeerde hem overeind te houden, niet
te nadrukkelijk, om z'n zelfrespect niet te schaden. Hij was in een
soort vervoering, zong extatische liedjes waar ik niets van begreep.
Soms wees hij op iets. Op de brug, aan de zijkant, bleef hij stokstijf
staan. Ik opende m'n handen zoals je een vogel laat vliegen en keek
of hij overeind bleef. Hij hoorde iets, hij zag iets... Opeens rende hij
weg, een paar passen... Ik kon hem niet meer tegenhouden. Hij
sprong op de rand van de brug, sprong naar beneden. Ik was net op
27