De boot Raats De boot lag klaar op de helling om te water gelaten te worden. Ner veus blies de eigenaar telkens zijn snorretje omhoog. "Is het hier wel diep genoeg?" vroeg hij weifelend aan de voorman. "Jawel," antwoordde die. "Hier worden schepen afgelaten die tien keer zo groot zijn. Geen probleem." Snorretje zweette als een otter. Hij vertrouwde het voor geen meter. "En wat als hij aan de grond loopt?" hijgde hij koortsig. "Want dan zijn de rapen gaar." De voorman zuchtte diep. Zo'n zakkenwasser. "Hij loopt niet aan de grond, meneer. Die schuit kan wel tien keer in dat gat. Maaind maai wurds en ried maai lips. Ik heb zesentwintig jaar ervaring met schepen. Een beetje vertrouwen is wel op z'n plaats. Het komt allemaal dik voor mekaar." De eigenaar rilde van het natte zweet. "Goed," zei hij gelaten. "Ga je gang." Met een paar flinke klappen werden de blokken losgeslagen en haast onmerkbaar begon de boot te glijden. Steeds sneller en sneller gleed hij omlaag en verdween als een torpedo onder het wateroppervlak. Het laatste wat ze zagen tussen een heleboel bubbels en brobbels was de schroef. Daarna was het voorbij. Met uitpuilende ogen en grauw gelaat keek de man naar het bloe- perende water. "Kom terug!" hinnikte hij hysterisch. Iedereen was het erover eens dat dit niet normaal was. De voorman schijnt daar ook heel eerlijk over te zijn geweest tegen de eigenaar, vlak voor diens infarct. "Dit is niet normaal." zei hij, of iets dergelijks. Het fijne weet ik er ook niet van. 39

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2000 | | pagina 39