wisselende wolkenluchten, het
typische noordse licht, de wisse
lende kleur van het water, een
zame huizen die zich aan absurd
steile bergwanden vastklemmen.
In het onbetekenende Flamm
gaan we met een veerboot aan
land, om per bus een tocht te
maken naar het meer zeewaarts
gelegen Vik, waar het schip ons
weer op zal pikken. Een vlekke
loos Engels sprekende gids, van
het vrouwelijk geslacht en met
Aziatische genealogische wetens
waardigheden op haar mollige
gezicht geschreven, loodst ons
langs tunnels en adembenemen
de watervallen als de Sivlefossen
(240 meter). Bij het Stalheimhotel stoppen we om een blik
te werpen in het Stalheimravijn. De eigenaar van het hotel heeft op
eigen kosten een soort openluchtmuseum ingericht met traditionele
houten berghuizen, voorzien van typische houten gevelspitsen en
soms een ramskop aan de voorgevel. Ook een schooltje ontbreekt
niet. Sober en ingetogen, dit alles; net als die Noren zelf - ze lijken
wel Friezen, echter zonder de zure zelfingenomenheid van pakweg
een Mient Jan Faber -, maar in flagrante tegenstelling tot het groot
se landschap. Na omzwervingen boven de boomgrens dalen we af
naar Vik. 'Baai' of 'inham' betekent dat; ook de beruchte Vikingen
danken hieraan hun naam. We bezoeken een van de beroemde
Noorse 'staafkerken', geheel houten bouwsels bekroond met draken
koppen. Ze lijken sterk op oosterse pagoden. Die van Vik dateert uit
1150. Als Heieen buiten de kerk een sigaret op wil steken, schiet de
hoogblonde suppooste naar buiten om een koele terechtwijzing uit
te delen. Hoezo? Vroeger kwamen ze bij ons de boel platbranden.
Een tender van de Amerikanis, een open sloep, brengt ons weer aan
boord.
Uren later, tijdens het diner, steken we weer in zee. Het schip deint
plotseling hevig; even valt het geroezemoes in het restaurant weg.
Dan kondigt een stem uit de scheepsinstallatie aan dat het schip tot
76