Zeekajakkers hebben de neiging zichzelf zeevaarders te noemen. In de grote traditie van de Polynesische volkeren die onwaarschijnlijk grote afstanden aflegden met hun primitieve kano's. Zeekajakkers weten de zee (dat zeggen ze toch), ze hebben noodsignalen aan boord, kunnen eskimoteren - na kapseizen weer recht komen - en dragen wetsuits tegen eventuele onderkoeling. Voor ze een tocht beginnen is de koers bepaald aan de hand van zeekaarten en een stroomatlas en is er aandachtig naar de weersvoorspellingen gelui sterd. Die waren goed vandaag. Vier beaufort, later aantrekkend naar vijf, maar meer niet. Ik nader een andere zandplaat, de Aardappelenbuit. De kajak wiegt zacht op een stroomnaad in het water. De kop van de plaat ligt nog onder water en golven spuiten wit omhoog. Dat komt door de stroom die van de kust komt en pal boven de ondiepe plaat de tegenstroom ontmoet. Dan spuit het water recht naar boven. Het zijn wat ze noemen clapotisgolven. De eerste keer dat ik ze zag dacht ik dat ik droomde. Het water stond recht, als toscaanse zuilen. Ik vond het spookachtig en luguber en wist toen nog niet dat die spuit- golven volkomen ongevaarlijk en voor kajakkers zelfs zeer plezierig waren. Nu weet ik dat inmiddels wel en ik stort me gillend in de witte golven. De kajak krijgt een lift en dondert dan weer een stukje naar beneden. Om me heen is alles schuim. Het is verduveld moeilijk om overeind te blijven want soms steun je met je peddelblad in het luchtledige en dan weer slaat de punt van je kajak tegen de bodem, want het is zeer ondiep hier. De zee viert feest en ik zit er middenin. In een tel ben ik doornat. Ik voel me heel zwaar en dan ineens zo licht als een pluisje op de wind. Hijgend laat ik me uit de plek duwen. Ik hoef niets te doen, de zee trekt me naar vlak water en ik drijf weg, in mijn bloed borrelt prettige onrust. Even later zit ik op de Aardappelenbult een boterham met pindakaas te eten. Ik kijk om me heen in een volmaakte wereld. Nieuw. Alsof hier nog nooit iets is gebeurd. Het zand is donkerbruin en ligt op gevouwen in glooiende ribbels. De waterlijn is puur, zonder voet sporen. De plaat is groot, zeker vier kilometer lang en vijfenzeventig meter breed, soms iets breder. Overal liggen schelpjes en stukken wier. Het is een onvindbare wereld, weinigen weten van het bestaan. 84

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2000 | | pagina 84