Tot op die dag dat ik in de weide lag en de wereld leek te vergaan. De kilte, het onnatuurlijk schrale licht. Vogels die doodstil op mijn rug blijven zitten de maan die de zon verdringt. Daar ging bij mij het lampje uit, en was ik overtuigd mijn leven voor de winterkoude te beëindigen. Beter ook voor de kalveren. Ik bedoel, zo gezellig was ik ook niet meer. Mijn schamele verschijning moet een onheilspel lende indruk hebben gewekt bij de jeugd. Ik was opgelucht met mijn besluit. En legde in samenspraak met Boer en Boerin mijn wilsbe schikking vast: Dood in de herfst. Ja,mijn beste vriend, ik heb mijn laatste winter meegemaakt." In de dorpskern aangekomen, zuigt de Kerk ons Haar bereik binnen. Liselore - onmachtig aan haar massa weerstand te bieden - Liselore als eerste. Jantien, nog immer gezeten op de rug van de Koe, onder werpt haar onderlichaam aan de dagelijkse likbeurt. Hemel en Genade! zelfdoding zou een Zonde zijn. En voel mij veilig in het kielzog van Liselore. De politie heeft op dat moment de witte auto gevonden en spoedt zich nu op goed geluk naar het meest nabijgelegen dorp. Dat niet meer is dan een doorgaande weg, met links en rechts wat huizen, een onbemande grenspost, een opvallend grote friettent, twee cafés, wat braakliggende bouwgrond kerkhof en Kerk. Vran Mouw probeert de zwaar eiken, met gietijzer beslagen voordeur van het Godshuis te openen. Liselore tikt beleefd met haar voor hoeven tegen de onderkant van deze ondermaanse Hemelpoort. Een bovenlicht wordt geopend en een vaag gelaat staart ons hoofd schuddend aan. De koe mag niet naar binnen. Het vage gelaat brab belt nog iets over heiligschennis, waarop Liselore hondje Jantien van haar rug schudt en de weg oversteekt naar dat braakliggend stukje grond. Ik roep de Koe toe hier te blijven. Of allen, of geen! Ik versta haar mismoedige loei en pak Jantien van de grond op. Of dat ook voor het hondje geldt, vraag ik Cerberus tegen beter weten in. Juist wanneer de plichtsgetrouwe dienaar Gods dit bevestigt, ontworstelt het doodsbenauwde hondje zich aan mijn handgreep om zich te herenigen met Liselore. Ik sta bij de Kerk. Valavond. Met mijn rug tegen de muur. Mogelijk, dat het motregent. Ik luister naar de stilte. Kerkgangers in gebed. Het kijkluikje sluit zich achter mij dicht. Liselore zit op haar bibs aan de 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2001 | | pagina 12