De lezing Raats Een half uurtje had hij nog voor hij opmoest. Hij haalde diep adem. Toen voelde hij een doffe pijn in zijn onderbuik die tot in zijn liezen doortrok. Een kramp alsof al zijn darmen werden uitgewrongen. Hij kromp in elkaar en strompelde met zijn handen op zijn buik naar de toiletruimte. Zo snel hij kon liet hij zijn broek zakken en met een zucht van verlichting ging hij op de wc zitten. De kramp werd erger. In zijn buik rommelde en knorde het, als voor een vulkaanuitbar sting. Hij vermoedde dat zich een gasbel aan het vormen was. Met zijn ellebogen op zijn knieën en zijn handen voor zijn gezicht zat hij hijgend te persen. Het water liep uit zijn ogen en het zweet prikte op zijn kop. Kreunend spande hij al zijn spieren. Ineens kwam de ontlading. Een hevige, secondenlang durende wind die drie keer van toonhoogte veranderde en bovendien ook nog een keer merkwaardig vibreerde verliet zijn lichaam. Instinctief en een beetje geschrokken gebruikte hij zijn billen als remmer. Hij was bang dat een andere toiletbezoeker zou horen wat hij daar allemaal ongewild uitspookte achter de gesloten deur. Tenslotte stierf het gesis weg. De kramp was verdwenen. Hij hees alles wat op zijn schoenen hing omhoog en wankelde naar de was tafel om zich weer wat toonbaar te maken. In de spiegel zag hij zijn lijkbleke gezicht en hij onderdrukte een opkomende misselijkheid. Vastbesloten nam hij zich voor zich nooit meer te laten overreden. Maar hij moest opschieten. De zaal wachtte. Precies een kwartier later werd de lezing afgelast. Er was geen hond. 29

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2001 | | pagina 29