De telefoon in de cel deed het. Hij belde. Zoals hij al verwachtte: geen antwoord. Hij deed de hoorn weer op de haak en begaf zich op weg. Een bord vertelde dat hij vier kilometer moest lopen. Een weiland wierp een vogel in de lucht. Een wilg verheugde zich bukkend over slootwater. Hier was de wind helemaal gaan liggen. Zelfverzekerd, maar topzwaar al haast, werden zonnebloemen ge wiegd. De stijve korenbloemen waren al verschoten, hun blauwe spoeling er al uit gegroeid. De bloemen van een idyllische lila sering waren al verschroeid tot sponzig gebak. Overal hoorde hij heen en weer zwijmelende bijen van bloem tot bloem zoemen, dol van zinnen door de overdaad aan bruine honing, bedwelmd door de rijpe lucht. De bossen legden hun bladertooi af, de bomen strekten hun tenen, bogen de blote benen, spreidden de warme dijen en schudden, de armen omhoog, het weelderige haar los, waar de zon nog steeds de boventonen van raapte. In de stille lucht dwarrelde zacht een enkel blad omlaag. Door de vergeelde bladeren bood schapte de wind met eindeloos geritsel zonder woorden, met het geluid van scheurend cellofaan dat op fluisteren leek. Hier en daar hing boven een zondoorschenen begroeiing, als een blauwe, door de hemel bevleugelde en losgelaten draad, een doodstille libelle. Hij zag spinnetjes marcheren, zwemmend van boom tot boom in de lucht. Ze leken even talrijk als de stofjes die zonnestralen bevolken. Het was een van die dagen, zo helder, zo stil, geluidloos, dat je bijna voelde dat de aarde zelf stilstond van verbazing om haar schoonheid. In zo'n herfst, wanneer de lucht zo kalm en plezierig was, leek het een stuurse belediging om niet haar rijkdommen te aanschouwen en deel te nemen aan haar blijdschap. Een gele vlinder fladderde voorbij, op de eigenaardige, trillende manier van een oude film. Gevlekte eksterveren lagen op de grond. De bessen werden rood. Appels en peren hingen voor het grijpen en glimlachten met verlegen blos. Op de taluds lanceerden wilde krokussen-met-de- kluts-kwijt zich op slappe witte stengels even omhoog, om dan wap, met hangende roze kroon als Ikaros te vallen. In de bermen stonden de rijpe grashalmen en bloemen mee te lachen met de bries die over de weilanden vloog. Hun landelijke geuren zouden een zwak brein bedwelmen, en zelfs hem nog bijna flauw doen vallen van aroma tische pijn. Een paar muggen stuiterden voor zijn gezicht op en neer, het werden er meer, plotseling rolde een enorme klont muggen als 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2001 | | pagina 14