Ze hadden er ook een kasteel. Zo een met privé-kerker, waar vroeger
de bloedvlekken van de koppen-tegen-de-muur zich mengden met
tuberculeuze fluimen, waarin de adel met versuikerde poederpruiken
zich ooit te buiten ging aan zingenot van leven op het land, buiten
bereik van vreemde ogen, met aan het einde van de oprijlaan een
doolhof ter verstrooiing voor een minziek paar. Daar logeerde de
historie en molk de tijd haar duiven. Adellijke hoofden lagen er
langs de bospaden. Je schopte ertegen en ze bromden zeer ontstemd.
Wie goed keek kon soms een krankzinnige in dat bos zien lopen.
En wie beter keek zag dat het God was, tussen het geboomte, die
dwalende was, en niet aanspreekbaar. In de zachte flanken van
heuvels, waar smeulende geulen licht diep trilden, was de geschie
denis tot grond verteerd. Geen steen, zelfs geen korrel, of hij droeg
een zin, een hart, een hand die zich eraan had bezeerd.
Kleine zilverblauwe rookspiralen kringelden boven de kimrand naar
de opalen hemel. Eerst deinde de rook als een zeeanemoon op de ijs-
blauwe lucht, en steeg dan snel als een ziel uit een graf, afgewimpeld
door de wind. Brandend aardappelloof, of iets anders? Rook van een
brandstapel bijvoorbeeld? Oud loof dat men verbrandde riep de sfeer
van geloof en uren van zware arbeid bij hem op. 'Kom, blijf kalm,
het is niets bijzonders,' stelde hij zich gerust.
Als kiespijn boven tandvlees hing heiigheid boven het gras en reeds
hing nevel als een treurige lijkwade rond de berken. Hij liep door een
tl-buis, omgeven door lichtgevende gassen die van het landschap
een overbelichte zwart-witfoto maakten, met nog net niet helemaal
leeggebloede kleuren. De zeurende nevel begon aan zijn benen te
plakken als een gekmakende vrouw. De koeien leken te zweven. Hij
zag zelfs een halve hengst drijven op de dauw, het gebleste hoofd
hem aanstarend. Jeneverbessen doken plotseling als soldaten in
zwarte slagorde op. De hemel veranderde van hortensiakobalt in
ultramarijn en de contouren om hem heen begaven het, bijna
vriendschappelijk en zonder tegenstand, of iemand de tinten van de
oude huizen met afstandsbediening voor hem had gedoofd, opdat
bij elke stap de werkelijkheid de hardheid van haar greep verliezen
zou.
De sperwerblauwe gevel van het huis waar hij zou inbreken deed
al van verre goed doortimmerd en deugdelijk aan. De gave kozijnen
waren feilloos gezwaluwstaart. In de rododendrons op de voorgrond
17