Het eerste wat er door Pol heen ging toen hij weer bij bewustzijn
kwam, was: gewoon pech. Hij krabbelde overeind en bekeek de
ruimte waar hij zich bevond. Een rond vertrek, met hoog in de
muren langwerpige ramen. Vol goede moed klom Pol tegen de muur
omhoog en keek naar buiten. "Joepie!" riep hij, en sprong weer op
de grond. Ze hadden hem in een van de burchttorens opgesloten:
het stomste wat ze hadden kunnen doen. Een van Pols vorige
opdrachten had hem namelijk naar de planeet Wizz gevoerd; een
geheimzinnige planeet, uitsluitend door tovenaars bewoond. Iedere
tovenaar leefde daar in een eigen tovertoren, die hij met magische
spreuken tot leven dwong, zodat hij de veilige bescherming ervan
nooit hoefde te verlaten. Pol was met één van hen bevriend geraakt
en bij het afscheid had deze hem een klein spreukje gegeven waar
mee je torens tot vooruitgang kon dwingen. Hij ging dan ook ont
spannen tegen de muur zitten, sprak de magische woorden en ja
hoor, de burchttoren stapte gehoorzaam vooruit.
Helaas had Pol een kleine beoordelingsfout gemaakt, iets wat de
beste kan overkomen. Hij was namelijk opgesloten in een klein
torentje dat boven op een van de muren stond en na een paar stap
pen ging het dan ook niet langer vooruit, maar, ondanks de tover
spreuk, met een rotvaart omlaag. Een geweldige dreun; toen restte er
niets dan puin, zowel van het torentje als van Pol.
Dit verhaal zou hier zijn einde vinden, ware het niet dat Pol een van
de keizerlijke dapperen was. En de keizer was niet dom. Hij had zich
altijd gerealiseerd dat moed en heldendaden leuk zijn, maar vol
doende, nee, dat waren ze vaak niet. En daarom kregen zijn dappe
ren op de jongst mogelijke leeftijd een ingrijpende behandeling.
Wanneer de eicel van de heldenmoeder zich openstelde voor een
sperm van een heldenvader, schoten de keizerlijke medici toe, ver
wijderden de bevruchte eicel, haalden het onderste uit de kan, en
plaatsten de eicel dan weer terug. De jonge held kon nu ongestoord
verder groeien, maar de ingreep had hem praktisch onsterfelijk
gemaakt. Wat hadden de handvaardige wetenschappers namelijk
gedaan? Zij hadden a) een microscopisch klein, organisch zendertje
in de cel geplaatst, b) een eveneens microscopisch klein en organisch
ontvangertje geïmplanteerd, en tenslotte c) een stukje chromosoom
aan het genetisch materiaal toegevoegd. Dit stukje chromosoom was
de bloem van de biochemie. Het zorgde niet alleen voor de coör
dinatie tussen zender en ontvanger en voor het dupliceren van de
22