apparatuur bij alle volgende celdelingen - waardoor de volwassen held in elke cel een klein maar uiterst krachtig radiostationnetje had - maar het kon de cel ook tot een zelfstandige, amoeboïde eenheid omvormen. Onder catastrofale omstandigheden werd de ontvanger geactiveerd en, afhankelijk van de zuurstoftoevoer, begon de zender een zeer specifiek signaal uit te zenden. De cellen kropen dan in de richting van het sterkste signaal, dat naarmate meer cellen bijeen kwamen krachtiger werd. Voor een uitgebreide beschrijving van dit proces - waaronder de cystevorming in minima-omstandigheden, de 'hou-je-bek'-reactie bij gelijktijdig en gelijkwaardig seinen, en het herwinnen van de juiste samenhang - verwijs ik naar de geëigende medische naslagwerken. De cellen van Pol sijpelden dus vlotjes uit het puin van het torentje en voegden zich weer aaneen, tot Pol uiterlijk ongeschonden weer op zijn benen stond. En nu blijkt de enige beperking van deze gene sis: alle weefsels kunnen zich volledig herstellen, behalve het her senweefsel, dat slechts gedeeltelijk regenereert. Pol was nog steeds een dappere, maar een verwarde, bijna geheel hersenloze dappere. Zijn bijnieren werkten echter op volle toeren en spoten grote hoe veelheden adrenaline zijn bloed in, waardoor Pol tot een tactische terugtocht besloot. Hij rende de stad uit, doorkruiste de grimmige woestijn, baande zich een weg door de onbegaanbare jungle, over won twee tot in de hemel reikende bergketens en pas toen hij in het nog niet ontdekte rivierengebied aankwam - twee maanden, drie dagen en zes uur later - legde hij zich te rusten. Na een gedachteloze slaap was hij weer zo fit als een hoentje. Hij dompelde zijn hoofd in een van de vele beekjes en dronk het frisse water met grote teugen. Hier worden we vol verbazing en met diep ontzag geconfronteerd met de wondere wereld van het onbekende. In die vreemde wateren leefde namelijk een klein, poliep-achtig diertje, dat zich nu opeens in een geheel nieuwe ecosfeer bevond, namelijk het lichaam van Pol. Het zwierf door Pols bloed, logeerde een tijdje in diens maag, trok weer verder, en kwam uiteindelijk in de bijna lege bovenkamer. Deze nieuwe ecosfeer gaf het poliep je een forse duw in zijn evolutie, en het begon te groeien. Het groeide en groeide en groeide, tot het gat in Pols schedel weer geheel was gevuld. Met deze fysieke groei waren ook zijn andere vermogens gegroeid, waaronder zijn snelheid. Het poliepje kon nu sneller dan het licht, een gave waar Pol zinnig gebruik van maakte. 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2001 | | pagina 23