Hotelroom - Edward Hopper 1931
Ze is net aangekomen en ze zit
- de koffer nog onuitgepakt - op bed.
Haar blauwe dophoed heeft ze afgezet.
De lakens ongekreukt en hagelwit.
Vermoeid en stoffig na de lange rit,
draagt ze alleen een roze corselet.
De schoenen uitgeschopt en weggezet.
Er ligt een jurk van modieuze snit.
Zo zit ze in het harde kamerlicht
met schaduwen op schouders en gezicht
en op haar knieën rust de dunne brief.
Een gele schijn valt door het raam naar binnen
en langzaam wordt het werkelijkheid, de zinnen:
'Ik kom niet. 't Is voorgoed voorbij, mijn lief.'
19