echt wilde trakteren en veel betaalde, zelfs een lachje. Betaalde je niet, dan bleef het bij de standaardbehandeling en werd je afgeblaft. Zo simpel lag het. Zo luidde de code. Je moest het even weten, maar dan had je een onbekommerde vakantie. Vanaf dat ogenblik verliep het vakantietripje van de man soepeler. In de kroeg toostte hij met vriendelijke eilanders die hij eerst zwaar voorzag van borrels, sigaren en prikwijn voor hun spichtige vrou wen. Hij kreeg een glimlachje van het bedienkreng achter de balie bij de bakker nadat hij voor tweehonderd gulden aan Eilandbrood had gekocht. En, na een vorstelijke bijdrage aan de fooienpot op de toonbank, liep de juffrouw van de lokale WV zelfs met hem naar buiten om hem dat laantje te wijzen waar het alleraardigste jutters- museumpje was gevestigd. Ze gaf bij het naar buiten lopen hem bij na een arm. Bijna, nog net niet. Een tientje meer en ze had het gedaan, peinsde de man. En hij keek stiekem nog even naar haar billen toen ze het kantoortje weer indook. Zo stond de man vol vriendelijke gevoelens weer terug op de veer boot. Met de westenwind in zijn haar en de vaste wal die langzaam aan groter werd. Het eiland in de zon verdween in flarden blauw en beige. De man voelde zich prettig eenzaam daar aan die reling. Een meeuw zeilde op een afstandje van twee meter mee met de boot. De vogel leek constant te glimlachen, maar dat moest verbeelding zijn. Bij het parkeerterrein scheurde een heerschap man zijn parkeerkaart je af. En het viel de man op dat hij diep en zwaar glimlachte. De man glimlachte terug en reed tevreden de avond in. Het eiland was weg. Opgelost in alles. En alles was anders. Iets was er pluis op dit vasteland, stelde man genoegzaam vast. Hij zette de radio aan en floot een deuntje mee. Jawel. Iets was hier heel erg pluis. 46

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2001 | | pagina 46