Inderdaad oogde tante Klaar altijd erg hulpeloos en was het tegelij kertijd duidelijk, dat het grootste deel van dat voorkomen bestond uit doorzichtig, dramatisch acteerwerk. Of zoals ome Sus het in de volgende, met een golvende lijn doorgestreepte zin beschrijft: "Sinds ze niet meer die tere, maar doortastende en fascinerende dame van vroeger is, voelt ze de noodzaak om mensen op een andere manier om haar vinger te winden." Ik weet niet of mijn oom de ironie van schrijven inzag. Hoewel het zijn memoires zijn, schrijft hij bijna voortdurend over zijn vrouw. Met geen woord rept hij over zijn zware jeugd, die hij voor het beste deel in een kostschool heeft beleefd. Eveneens gaat hij totaal voorbij aan het feit dat hij in de oorlog op het nippertje dwangarbeid in Duitsland wist te omzeilen, door een baan bij de posterijen aan te nemen. Al deze veel interessantere anekdotes heeft hij laten varen om de relatie met zijn vrouw op zeurderige toon uit de doeken te doen. "Rituelen blijken onvermijdelijk. Toen ik een jonge knaap was riep ik vaak dat ik voor geen enkele sleur zou vallen, maar ik weet inmiddels beter. Mijn hele leven is als een saaie film aan me voorbijgetrokken en ik heb niets meer gedaan dan de rol spelen die van me werd verwacht. Zoon, echt genoot, broer. Wat moet het frustrerend zijn voor jonge historici die geest driftig naar heldendaden uit het verleden zoeken: in mijn eeuw, waarin volgens sommigen zo veel gebeurd is op het wereldtoneel, treffen ze enkel laffe, oude knarren als mijzelf aan. Heus, het is allemaal logisch; de mens van mijn eeuw hoefde zich niet te bewijzen in een kort leven. Zijn levens duur werd verdubbeld, zodat hij alles op zijn gemakje kon doen. Vaarwel, heldenmoed. Dokters over de hele wereld draaiden overuren om al die af takelende personen krampachtig in leven te houden en juist omdat ze dat deden, moesten ze naast ieder ziekenhuis een psychiatrische kliniek met selen om al die opgebrande mensen van hun depressies af te helpen. Een mens is gebouwd om met een ernstig gezicht en doorleefde huid het graf in te gaan, niet om langzaam broos en lelijk te worden. Ik kijk naar mijn handen en zie slechts knokkels, als bij een dode. Ik vind mezelf te vies om aan te raken. Geen mens op straat respecteert me om mijn ouderdom, an ders zouden ze me niet als een kind aanspreken. Ik neem het ze overigens niet kwalijk, hoor. Ik ben nu eenmaal de leeftijd van wijze ouderdom gepasseerd en dan voelen mensen instinctief aan, dat de natuur je geselec teerd heeft om seniel te worden." "Plezier is iets wat ik na mijn dertigste niet meer heb gevoeld. Ik heb nog wel mijn verzetjes. Op de eerste plaats vind ik het fijn om uit het raam te staren, gehuld in stilzwijgen. Ik geloof niet, dat iemand ooit zal begrijpen 49

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2001 | | pagina 49