hoe bevredigend dat zwijgen in mijn situatie is. Die gouden momenten beginnen altijd als ik mijn vrouw, vlak na het middageten, bij het raam aan de voorzijde van het huis zet. Sinds ze in een rolstoel zit, mag ik haar overal naartoe rijden, wat natuurlijk een bron van ergernis is voor haar. Laatst hoorde ik haar tegen de gezinshulp, die sinds kort twee ochtenden per week langs komt, zeggen: 'Hij laat me erin verrekken! Altijd zucht hij als ik vraag of hij me ergens anders heen wil rijden, of een stukje met me wil gaan lopen. Het liefst laat hij me de hele dag naar een kale muur staren, zodat hij het er zelf van kan nemen, de profiteur! Hij is maar wat blij, dat.Vanaf daar kon ik het gesprek niet meer horen, omdat de gezinshulp de keukendeur dicht deed. "Gedeeltelijk heeft ze gelijk. Ik ben maar wat blij dat ik nu tenminste die macht heb om haar overal neer te zetten waar ik wil. Maar ze protesteert nooit als ik haar 's middags, zoals gezegd, bij de muur in de voorkamer zet. Inderdaad neem ik het ervan, maar niet op de manier waarop zei het bedoelt. Van een afstandje kijk ik genoegzaam naar het verkeer dat voorbij raast. In mijn luie stoel, nog geen tien passen van haar vandaan. Dat is ver genoeg. "Toen we hier ruim veertig jaar geleden kwamen wonen was het nog niet zo druk. Het huis lag destijds niet eens in de bebouwde kom. Terwijl de decennia passeerden, werd de weg breder en het verkeer talrijker. Het industrieterrein hier niet ver vandaan is flink gegroeid, waardoor ook het vrachtverkeer is toegenomen. Ik heb er nooit een moment om getreurd. Ons huis ligt precies in de bocht van deze drukke weg, waardoor we 's ochtends en 's avonds voortdurend grote koplampen onze huiskamer in zien schijnen." "Dat is ook een verzetje van me. Niet die lampen, of het verkeer op zich, maar de gedachte dat er gegarandeerd ooit een zondagsrijder moet zijn die de bocht verkeerd inschat. Of het nu glad is of dat er alcohol in het spel is maakt me helemaal niet uit - als de knal maar komt. Dagelijks komt mijn verbitterde hart een moment tot rust als ik het pathetische silhouet van dat verschrompelde vrouwmens in die te ruime rolstoel tegen de dieprode muur zie afsteken. De gruizige bakstenen achter haar staan op barsten, ik weet het zeker, de onvermijdelijkheid zelf vraagt, nee, smeekt erom. Voor mijn geestesoog ploft die muur met een gewelddadige klap omver, om mijn lieve Klaar te bedelven voor ze erg heeft in hetgeen er gebeurt. "Ik ken mensen in een dorp hier niet ver vandaan, die ook in de bocht van een drukke straat hebben gewoond en die al drie keer een automobilist door hun gevel hebben gehad. Gelukkig was het herstel van hun pui steeds verzekeringswerk en raakten ze nooit gewond bij de botsingen. Ik hoop dat het bij ons ook verzekeringswerk zal zijn en dat ik er een aardig bedrag aan 50

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2001 | | pagina 50