over hou om ergens anders te gaan wonen. Ik schrijf bewust in de eerste persoon enkelvoud, omdat ik niet hoop dat er geen gewonden vallen. Dan zou mijn opzet mislukt zijn. Niet voor niets parkeer ik Klaartje iedere namiddag keurig naast het raam van de voorgevel. De gedachte aan die ene inschattingsfout van een anonieme automobilist houdt me op de been tijdens die lange dagen, dat ik de antieke klok de ouverture van ons levens einde hoor dirigeren." "Ik zie de schaduw van de dood overal dichterbij komen. Dat is niets nieuws, dat had ik in mijn jeugd al. Als een speelkameraadje me vroeger vol vuur vertelde over zijn ambities en dromen, zag ik zijn tragische, veel te vroege overlijden al helder voor me. Meer dan eens bleek ik later gelijk te hebben en stierf zo'n voormalige vriend als uitgebluste veertiger aan een hartaanval. Het is echt onvoorstelbaar hoe vaak de krantenpagina met overlijdensadvertenties mijn melancholie bevestigd heeft. Het lijkt me niet meer dan logisch dat ik daarom voortdurend, met het oog op het einde van ons leven, twee sobere advertenties voor me zie. Onverwacht is van ons heengegaan Franciskus Johannes Schoenmaker, weduwnaar van Clarina Jacoba Maria Schoenmaker-de Weert, in de leeftijd van 84 jaar.' Van die leeftijd ben ik niet zo zeker, maar het staat wel vast dat Klaar eerder gaat dan ik. Dat voel ik gewoon aan, het kan niet anders." "Zojuist heb ik haar weer voor het raam gezet en ik luister nu zwijgzaam haar gekrakeel aan. Ze heeft niet eens in de gaten dat ik aan het schrijven ben; ze kijkt als altijd langs me heen. Bovendien is nu al niet helemaal sober meer, want ze heeft vlak na het eten al twee borrels op. Haar tong komt dan altijd losser en haar bewustzijn krimpt bang ineen. Ik zou naakt door het huis kunnen lopen zonder dat ze het in de gaten had. Natuurlijk praat ze wel tegen me: 'Sus, schenk jij eens even een sherry voor me in, wil je', 'Nu niet gaan zeuren dat ik te veel drink, hè? De dokter heeft laatst gezegd dat een borreltje goed voor me is', 'Ga jij nu nog steeds naar de hoeren, vrijdags na je werk?' Ik reageer er niet op, omdat ik weet dat het dan alleen maar erger wordt. Zolang ze tegen me kan praten en mijn aan wezigheid kan vergeten is alles in orde. Dat gaat nu al jaren zo. Ze is niet eens altijd onaardig of bot tegen me, gebiedt de eerlijkheid te zeggen. Maar er is altijd... iets. Zelfs wanneer ze aardig doet ligt dat iets in iedere zin. Dat iets is met geen pen te beschrijven. Ik kan het niet uitleggen, er bestaart geen woorden voor. Maar het is misschien wel het grootste deel van heel deze misère; het onuitgesprokene, het onuitspreekbare. Ik probeer haar als we ruzie hebben zo vaak met haar neus op dat monster zonder gezicht te drukken, maar het lukt me nooit. Ik kan mijn verwijt aan haar niet for muleren; ik kan het voor mezelf niet eens definiëren. Ach; ik heb er nu ook 51

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2001 | | pagina 51