Nacht van de poëzie Paul van Leeuwenkamp Vlak voor we vertrekken steekt er plotseling een heftige storm op. Toch kussen wij onze dochtertjes alvast welterusten en herhalen dat ze goed naar oma moeten luisteren. Wanneer we even later op de fiets stappen jaagt windkracht negen de regen horizontaal door de straten. Ijskoude druppels slaan tegen mijn voorhoofd en slapen en versterken de hoofdpijn die ik de hele dag al heb. Bij het Griftpark botst de wind met al zijn kracht tegen ons aan. Ik roep naar Alice dat we maar terug moeten gaan, maar voeg de daad niet bij het woord en ploeter verder als een wielrenner op het steilste stuk van een Koninginnenrit. Het laatste deel van onze tocht, vanaf het punt waar de Voorstraat is opengebroken, lopen we, al heeft de wind net als ik het grootste deel van zijn krachten verspeeld en is de regen tot spaarzame druppels gereduceerd. De kou zit dan al in de huid van mijn voorhoofd, in het bot van mijn schedel, in mijn hersenen zelf. Vanaf de fietsenstalling, door allochtonen bestierd in het verlaagde deel van wat ooit een groot open plein moest zijn, lopen we Hoog Catharijnen binnen. Meteen links is een ingang tot het Muziek centrum en ik sluit aan bij de korte rij die daar staat. De ouders van Alex, een klasgenootje van Amy, mijn oudste dochtertje, sluiten achter ons aan. Alice groet ze maar ik, nog bevangen door de kou en nattigheid, ben tot niet veel méér in staat dan een kort gebrom. Door de worsteling die onze fietstocht is geworden zijn we te laat en in de veronderstelling dat de avond wordt geopend door Mark Boog, die ik wilde horen lezen, voel ik me opgejaagd. De paar mensen die voor ons staan schieten ook niet op, moeten nog allerlei zaken bespreken, dingen afgeven en in ontvangst nemen. De Nacht van de Poëzie, het grootste, meest massale poëziefestijn in het Nederlandse taalgebied, vindt altijd plaats in de eerste weken van maart en door omstandigheden ben ik maar zelden in de ge legenheid erheen te gaan. Maart is onze verjaardagsmaand waarin broer, moeder, schoonvader, zwager, nicht, vriendin en ook mijn jongste dochter hun overleven vieren, gepaard gaand met verplichte aanwezigheid onzerzijds. Nu is het misschien zelfs wel vier jaar ge leden, die keer dat Ingmar Heytze opende. Ik weet het niet meer, maar herinner me wel dat er een andere ingang is, waar het ondanks grotere drukte sneller doorloopt. Zekerheid heb ik niet, want zoals de straten in Utrecht voortdurend worden opengebroken en alle 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2002 | | pagina 11