Ziende blind en horende doof Jan J.B. Kuipers
Poëzie als weer een oplossing van niks
'U praat zo krankzinnig.
'U bent degene die zelfmoord wil plegen.'
Kurt Vonnegut Jr.
Het fulmineren van Ilja Pfeijffer tegen de 'mythe van de verstaan
baarheid' in de poëzie behelst niks nieuws. Zelfs de bombarie en
kermisachtige presentatie van het standpunt is oudbakken - hijzelf
beweert overigens niet anders, geloof ik. De viering van het bewuste
obscurantisme is de laatste eeuwen steeds toegenomen en heeft alles
te maken met de instorting van het traditioneel religieus bewustzijn
en de metafysica. De fundamentele werkelijkheid kan zich in onze
cultuur niet meer als lichtend verschiet voordoen. De bakens van
dogma en geloof zijn verzonken. Over de wateren is ondoordring
bare duisternis.
Als in het begin.
De mens als 'expressief wezen' - deze kwalificatie die in de jaren
zestig en zeventig van de twintigste eeuw zo in trek was, wordt door
ons inmiddels bezien met dezelfde mengeling van gêne en verteder
de distantie als de pedagogische versjes van Hieronymus van Alphen.
Toch zijn er toen behartenswaardige dingen beweerd over de expres
sie in relatie tot ons onherstelbaar gefragmenteerde en geseculari
seerde wereldbeeld. De rol en betekenis van het duister is in Neder
land verstaanbaar uiteengezet door R.C. Kwant Mens en expressie,
1968), een volgeling van de Franse filosoof Merleau-Ponty. Kwant
signaleerde de erkenning door de mens dat het hele bouwwerk van
kennen en kunnen hem niet biedt wat hij uiteindelijk zoekt, omdat
dit bouwwerk is opgetrokken uit feiten die alleen betekenis hebben
in betrekking tot het bouwwerk zelf. De bakstenen van het gebouw -
ik parafraseer - vervagen en lossen op, zodra ze uit hun verband zijn
losgewrikt. Met deze erkenning hief de mens 'de vanzelfsprekend
heid van het vanzelfsprekende' op en vond zichzelf terug als een
'vraag', waarop de empirische werkelijkheid hoogstens een voorlopig
antwoord kan zijn. De realiteit heeft geen grond in zichzelf en de
passende houding van de mens is verwondering. Wetenschappelijke
en technologische vooruitgang doen die verwondering over het
'duister' van de fundamentele werkelijkheid niet afnemen, maar
25