ondertekend en zoef met de politiewagen weer naar het schip ge
bracht.
Riet knikte en ik betuigde nog eens mijn immense opluchting, ter
wijl ik achter de gebeurtenissen probeerde te geraken, achter het
AVANTI, het gillen en de sirenes. Hoe zou dit alles uitwerken in het
onwaarschijnlijk ondiepe, of juist onpeilbaar schizothyme gemoed
van de heer Bakker; hoe en in welk opzicht was hij getroffen, inner
lijk getroffen en getekend door dit bruusk rappel van zijn eindig
heid?
"Dan gaat er toch wel iets door je heen," merkte ik maar op.
In uiterste openhartigheid, waarbij werkelijk blikken werden gewis
seld, deelde de heer Bakker mee dat hij zich voelde alsof hij zijn
leven had moeten inleveren en weer had teruggekregen. Dat zo
lange, eigenlijk eeuwige moment vóór de sprong... maar hij zei al
niets meer.
Er zat misschien wel een nieuwe Bakker aan tafel, gestorven en her
rezen als een vegetatiegod, een heros van het koekenmeel; maar
welk schijnsel van maanbleke metafysica wierp dat dan op Riet, de
spichtige sirene die met een gil als van een stoomfluit het doffe
schuim van hun vegeteren had omgezet in het goudstof van lotsbe
stemming en genade? Veel verschil met zijn vorige leven was er aan
de heer Bakker eerlijk gezegd nog niet te merken. Zijn redding leek
mij bovendien slechts een zeer tijdelijk uitstel van executie, aan
gezien hij binnenkort wel het slachtoffer moest worden van zijn
purperen bloeddruk, als hij daar tenminste niets aan liet doen. Ja,
waarom deed zijn boven hem uit priemende gade eigenlijk niets aan
Bakkers bloeddruk? Waarom hem moedwillig prijsgeven aan het
herseninfarct, terwijl nog altijd je ijselijke gil op reis is langs de
kusten, tot hij zal weerkeren aan de kade van inscheping: allerijlste
trilling geworden, een nauwelijks waarneembaar gieren omtrent de
ankerketting?
Later, na het voor eeuwig uiteengaan aan de wal, had ik mijn voor
stellingen weer danig onder controle en daarom was die ontmoeting
een jaar of wat nadien zo pijnlijk. Op de brug over het kanaal in de
provinciehoofdstad was er die tegemoetkomen een oude man, losge
gespte broek in zijn handen, de broekband op dijhoogte zodat een
perkamentkleurige onderbroek volledig was te zien. Stokmager was
hij, ongeschoren, dement of zware afasiepatiënt, ijlend naar de over
zijde met zijn onderbroek vol stront en zijn blik al even vol: van
26