Thema Roosje Een boek om op de piano te zetten Roosje en haar nazaten Peter Sijnke Bij de naam Vlissingen krijg je associaties met water en wind. Je denkt aan zeehelden, met als meest sprekende voorbeeld natuurlijk Michiel de Ruyter, en niet direct aan literatoren. Toch heeft de Scheldestad wel degelijk schrijvers van naam voort gebracht. Daarbij bevinden zich onder andere Betje Wolff (Elisabeth Wolff-Bekker, 1738-1804) en veel later in de tijd auteurs als R.J. Peskens (pseudoniem van de uitgever G.A. van Oirschot) en Wim Hofman. Een tijdgenoot van Betje was de dichter Zelandus. Hij schreef over Michiel de Ruyter in Aan mijn Vlissingse medeburgeren (in Vaderland- sche Gezangen van Zelandus, 1783). De dichter woonde toen al niet meer in Vlissingen. En uiteraard heette hij geen Zelandus, maar Jacobus Bellamy. Hij werd in 1757 te Vlissingen geboren en gaf al jong blijk van dichttalent. In 1782 vertrok Bellamy naar Utrecht om daar theologie te gaan studeren. Zijn literaire doorbraak beleefde hij aldaar, maar lang duurde dat niet want hij overleed er reeds in 1786 op 28-jarige leeftijd. Heel beroemd werd zijn lange gedicht Roosje (een vertelling) uit de bundel Proeven voor het Verstand, den Smaak en het Hart (1784) dat aldus begint: "Daar was, in Zeeland, eens een man, Hij hadt een aartig kind, Een meisje, dat van ieder een, Om 't zeerste, werd bemind" Een 'jongeling' draagt Roosje echter in de zee (dit in zee dragen van de geliefde was een oud gebruik, dat al in de zeventiende eeuw voor kwam), waarbij de gelieven te ver in het water gaan en jammerlijk verdrinken. Het gedicht eindigt aldus: "De maan klom stil en staatig op, En scheen op 't aaklig graf, Waarin het lieve, jonge paar, Het laatste zugtje gaf. 47

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2002 | | pagina 47