wed dat die tussenpersoon er nog zo'n paar ton aan heeft verdiend." Ik deed of ik met hem meeleefde. "Maar wat een rotzooi daar," ging hij bekakt verder. "Een houten huis van niks, een stokouwe stacaravan, een soort schaftkeet en dan nog een wrak schuurtje hier en een wrak schuurtje daar. Het zal daar 's zomers wel een bende geweest zijn. Het huis verhuurd aan familie zus en zo, de caravan aan een ander stel en die schaftkeet waar je je kont niet kan keren weer aan iemand anders. Zal voor de familie wel een hoop geld hebben opgeleverd. Ken ik ze gelijk an geven. Maar behalve dat huis mot nou alles weg. Dat houten ding wouwen we naar achteren verplaatsen, voor een beheerder of zo, en dan in het midden een royaal zomerhuis neerzetten met twee garages. Daar motten wel heel wat bomen voor gerooid worren. De architect heeft gezegd dat het terrein eigenlijk te smal is voor wat ik in mijn kop heb, maar ja..." Het deed me pijn dat hij het geliefde landje zo zat af te zeiken, maar ik knikte en zei dat ik het een goed plan vond om hem niet tegen me in te nemen. Door de telefoon was hij toch al niet zo vriendelijk ge weest. Pas na een heleboel mitsen en maren had hij goed gevonden om me tegen afgifte van mijn paspoort de sleutels te geven. "Ik ken je toch helemaal niet," had hij gezegd. "Je ben een of andere oom met een andere naam dan die van de familie die ik bovendien ook niet persoonlijk ken. Nou ja, vooruit dan maar." Hij stond op en deed een greep in de uitgelubberde zijzak van zijn jasje en gaf me de sleutels. "Mot je es kijken wat een stelletje roestige krengen! Over morgen terug dus." Ik stond ook op en gaf hem mijn paspoort. De kerel had me niet eens een kop koffie aangeboden. Ik vluchtte het huis uit voordat ik toegaf aan de impuls om hem behalve mijn paspoort een klap op zijn bekakte bek te geven en reed rechtstreeks naar het landje. Een mens zit vreemd in elkaar. Eerst had ik al die foto's zitten be kijken met zo af en toe een droge en soms natte snik. En nu ging ik mezelf nog eens extra pijnigen. En dan blijkt die pijn je op de een of andere manier ook nog een bitterzoet gevoel te geven. Ik had er wel een mooie dag voor uitgekozen. Het motregende en het grijze wolkendek leek wel tien kilometer dik. Toch trok ik bij het hek mijn kousen en schoenen uit en deed ze in mijn weekendtas. Zo dikwijls had ik in de zomer met mijn blote voeten over dat dikke, verende gras gelopen, een verrukkelijk gevoel voor je voeten en mis- 10

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2003 | | pagina 10