achterkant stak hij vaak het terrein over. Tot genoegen van mijn zus kwam hij tot vlak bij het terras om eten bedelen als ze hem riep. Ze was toen nog redelijk gezond geweest, had zelfs nog een mooie sprei van patchwork voor ons gemaakt. De ziekte van Parkinson waaraan mijn zwager leed, was toen al in een vergevorderd stadium. Hij kon nauwelijks meer lopen en had er moeite mee om achter zich de stoelleuningen te vinden om te gaan zitten. Kristien moest hem overal bij helpen. Daar hoorden ook allerlei intieme karweitjes bij zoals hem naar het toilet helpen en er weer af. Soms was ze er te laat bij en moest ze hem verschonen. Je kon merken dat het haar soms te zwaar viel - ze was toen al zesen tachtig - maar pas na zijn dood was ze echt ingestort. Slechts een paar maanden had ze hem overleefd. De woonwagen was een tot een soort minicaravan omgebouwde schaftkeet van Rijkswaterstaat. Als ingenieur was Gerard betrokken geweest bij het dichten van de Schelphoek. Via een trapje van drie treden kom je op een voorbalkonnetje en dan in een kleine keuken. Daarachter ligt de woonkamer en daar weer achter de slaapkamer. Mijn vader en moeder hadden er nog gelogeerd toen ze jonger waren dan ik nu. De laatste keer had ik er ook geslapen en aan de zijkant van het bed, een ruimte van niet meer dan twintig centimeter breed, staan hannesen met lakens, slopen en dekens. Het zou ook voor hen elke keer wel een heel karwei zijn geweest om het bed op te maken. Wie waren hier niet op bezoek geweest of komen logeren, tientallen, hónderdtallen mensen. Voor mijn zus Kristien was altijd iedereen welkom geweest "in haar paradijs dat ze schiep voor alle geliefde mensen om haar heen," had haar dochter Margo onlangs geschre ven. In het huiskamertje ging ik aan tafel een sigaret zitten roken. Omdat ik nergens een asbak zag, tikte ik de as op de rand van een kandelaar, net als de petroleumlamp stammend uit de oertijd toen er nog geen elektriciteit was en het terrein behalve het wagentje nog woest en ledig. Er was een pomp geslagen die ons van heerlijk fris duinwater voorzag en een hudo gefabriceerd, een gat in de grond met een soort huif eromheen met open dak. De eerste keer dat we er logeerden sliepen we in een tent. Onze dochter was nog een baby en onze zoon drie of net vier. Ik had me al afgevraagd wanneer ze het landje had den gekocht en nu wist ik het opeens: kort na de watersnoodramp van 1953. Spoedig na die ramp had ik samen met mijn zwager Schouwen bezocht en er mosselen als vreemde vruchten aan de 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Ballustrada | 2003 | | pagina 12