permanent aan en deed veel moeite om een nieuw evenwicht te
bereiken. Door dat nieuwe kapsel spraken sommige buurvrouwen
haar nu spontaan aan; maar als ze haar bijvoorbeeld vroegen of een
bepaald product prettig werkte in de huishouding, was Hanna hele
maal niet dankbaar en zei met een stalen smoel ja als het nee moest
zijn. Dit vermoedelijk met het idee dat anderen óók maar moesten
ondergaan wat zij had meegemaakt. Een en ander genereerde weer
een hoop geroddel en kwaadsprekerij, vooral vanuit het winkeltje
op de hoek dat een trefpunt van jewelste was - waarop Hanna er nu
eigener beweging het zwijgen toe deed. Waarmee de oude stilte tus
sen de huisjes aan de gracht was hersteld.
Nu ook de krantenbezorgers niet meer kwamen belandde Hanna in
een droomachtige toestand. Ze deed het huishouden, kookte en at,
en haalde haar boodschappen in andere winkeltjes op de hoek. Daar
gaf ze zich op den duur nu eens uit voor advocaat, dan weer voor
arts. Je kon maar iemand zijn, als je je een permanent had aange
meten dat niets meer van doen had met dat vurige, met het rode van
de straat waar de bussen zijn. Maar als ze dan zélf eens een dokter of
loodgieter nodig had verdacht ze die van de weeromstuit ook van
bedrog, en wilde niet aannemen dat ze waren wat ze beweerden te
zijn.
"Ze beduvelen me," zei ze dan weer in de winkels, "ze geven zich er
alleen maar voor uit. En nog een half onsje ham."
Tenslotte begon ze schamper rond te vertellen dat we allemaal allang
dood waren. Maar niemand van de aanwezige doden wilde sjoege
geven. Schaakmat.
De Kreupele, die ging na een levenslange afwezigheid ineens wél
dood, en daarmee kreeg hij eindelijk een gewicht dat niemand kon
of wenste te negeren. Vanuit het verzorgingshuis reden we hem naar
het kerkhof. Wat aan de andere kant van de brug nog aan familie
restte was overgekomen om te zeggen dat ze liever niet in de kist
keken, en om gezwind als spoken de terugreis te aanvaarden.
Wat ze gelijk hadden: de regen op de doodkist aan die half volgelo
pen groeve was dodenmasker genoeg, met zijn beschaafd maar onop
houdelijk klapklopklapklopklapklop op het teder hout, wat mij weer
het onwaarschijnlijk beschroomde getik van de groteske, hardnekkig
de maat tappende horrelvoet in herinnering bracht, als de Kreupele
in zijn kantoortje aan huis vruchteloos zat te oefenen op de accor
deon die Hanna in het Jaar van Farfisa bij ons had achtergelaten.
43